1.
Graaf de kuil uit tot de gewenste
diepte, gemeten van de bodem van
de tank tot de bovenkant van het
tankdeksel (afmeting A). Rekening
houden met de afmetingen
van een eventuele standpijp.
Zie voor de afmetingen van
tank, standpijp, deksel en
leidingaansluiting de paragrafen 4.7
en 4.10.
Uitgraving moet in
overeenstemming met DIN
4124 zijn.
2.
Graaf de fundering voor de
tankvoet uit tot een minimale diepte
van 300 mm (afmeting B).
3.
Vul de fundering met niet-
klonterende grond, bijv. zand
of gravel, met een maximale
deeltjesgrootte van 32 mm en
verdicht tot Dpr 97% (zie tabel 1).
4.
Zorg ervoor dat de ondergrond
vlak en horizontaal is.
Installeer de tank en sluit de
in- en uitloopleidingen aan.
Zorg ervoor dat de tank
gecentreerd is op de fundering
met aan alle kanten een minimale
afstand van 500 mm tussen de
tank en de kuilwanden (afmeting
C).
5.
De kuil moet worden gevuld
met lagen van maximaal 30 cm.
De individuele lagen zouden
moeten worden verdicht met
een handstamper. Gebruik
geen mechanische verdichter.
Wanneer de directe omgeving
een mergelachtige bodem is of
het grondwaterniveau hoog is,
moet de eenheid in positie worden
gehouden met zand of beton om
te vermijden dat die omhoog drijft.
Het beton mag alleen worden
gebruikt als beveiliging rond
het voetgedeelte van de tank.
Apparatuur om het grondwaterpeil
laag te houden, mag pas worden
uitgeschakeld nadat de kuil gevuld
en verdicht is.
10
1
2
3
4
5
Figuur 4. Uitgraving en opvullen
C
A
B
C
D
6006098-03