De maaihoogte instellen
Met de maaihoogtehendel (maaikastverstelling) stelt u de
maaimachine op de gewenste maaihoogte in.
1. De maaihoogte kan in zeven standen worden gezet, van
ongeveer 25 tot 102 mm.
2. Trek aan de maaihoogtehendel (maaikastverstelling) en
zet deze in de gewenste stand (Fig. 6).
1
Figuur 6
1. Maaihoogtehendel (maaikastverstelling)
Starten en stoppen van de
motor
Starten
1. Neem plaats op de bestuurdersstoel.
2. Stel de parkeerrem in werking; zie Parkeerrem in
werking stellen, blz. 13.
Opmerking: De motor start alleen wanneer u de
parkeerrem in werking hebt gesteld of het rempedaal
helemaal ingetrapt houdt.
3. Zet de aftakas in de stand Uitgeschakeld (Fig. 7).
2
1
1852
Figuur 7
1. Uitgeschakeld
2. Ingeschakeld
25 mm
38 mm
51 mm
64 mm
76 mm
89 mm
102 mm
1881
3
3. Maaikoppelingshendel
(aftakas)
14
4. Zet de gashendel op Choke (Fig. 8).
Opmerking: Bij een warme motor die gelopen heeft, hoeft
u stap 4 mischien niet uit te voeren.
Figuur 8
1. Choke
2. Snel
5. Draai het contactsleuteltje naar rechts en houd het
sleuteltje op Start (Fig. 9). Laat het sleuteltje los zodra
de motor aanslaat.
Belangrijk
Als de motor na 30 seconden continu
starten niet aanslaat, moet u het contactsleuteltje op Uit
draaien en de startmotor laten afkoelen; zie Storingen,
Oorzaak en Remedie, blz. 31.
3
Figuur 9
1. Starten
2. Aan
6. Zodra de motor start, zet u de gashendel langzaam op
Snel (Fig. 8). Als de motor afslaat of hapert, moet u de
gashendel weer enkele seconden op Choke zetten. Zet
vervolgens de gashendel weer op Snel. Herhaal dit
indien nodig.
Stoppen
1. Zet de gashendel op Snel (Fig. 8).
2. Draai het contactsleuteltje op Uit en haal het sleuteltje
uit het contact (Fig. 9).
1
2
3
1859
3. Langzaam
2
1
3. Uit