Montage en installatie
5.4
Elektrische installatie
Stroom aansluiten
Voor de stroomvoorziening worden twee vlakbandleidingen gebruikt van het type 3G3G-FL met een aderdoorsnede
van 2 x 2,5 mm
.
2
Door het gebruik van twee vlakbandleidingen worden zowel de RollerDrive als de sensoren / logica afzonderlijk
voorzien van stroom. Dit maakt veilige uitschakeling van de RollerDrive mogelijk, zonder dan de buscommunicatie
verloren gaat.
Voor het gebruik van de MultiControl als vervanging in bestaande installaties kan een vlakkabelverdeler
worden gebruikt (zie „Accessoires" op pagina 66).
de beide massapotentialen (L-) van de stroomvoorzieningen zijn in de MultiControl met elkaar verbonden.
De vlakbandleidingen in de juiste richting zonder mechanische spanning en zonder torsie in de kabelgeleiding
¾
van de grondplaat aanbrengen. De kabelgeleidingen zijn positief uitgevoerd (zie afbeelding). Daardoor
kunnen de vlakbandleidingen slechts in één richting worden aangebracht en kunnen de leidingen niet worden
omgepoold.
Indien nodig maatregelen treffen tegen trekontlasting resp. trillingsdemping.
¾
1
Kabelgeleiding voor stroomvoorziening logica
en sensoren (L1)
Pin boven: L+, bruine ader van de leiding
Pin onder: L-, blauwe ader van de leiding
De uiteinden van de vlakbandleidingen afsluiten met einddoppen afsluiten om beschermingsklasse IP54 te
¾
bereiken.
De MultiControl op het grondframe monteren om contact te maken (zie „Eerste montage" op pagina 22).
¾
Leidingen aansluiten op de spanningsbron. Daarbij de bruine ader aan L+ en de blauwe ader aan L-
¾
aansluiten.
26 van 68
2
Kabelgeleiding voor stroomvoorziening RollerDrive
(L2)
Pin boven: L+, bruine ader van de leiding
Pin onder: L-, blauwe ader van de leiding
Vertaling van de originele gebruikershandleiding
Versie 2.1 (04/2020) Online