Onderhoud
Het uitvoeren van onderhoud is essen-
tieel voor de veiligheid, een goede wer-
king en de levensduur van het systeem.
Onderhoud moet in overeenstemming
met de geldende voorschriften worden
uitgevoerd.
De druk van het koelgas moet regelma-
tig worden gecontroleerd.
Voordat u overgaat tot de onderhouds-
werkzaamheden moet u:
– De stekker uit de installatie trekken.
– De waterkranen van het verwar-
mingscircuit en de kranen van het
warm tapwater sluiten.
Eerste veiligheidscontroles:
– controleer of de condensatoren leeg
zijn; dit moet op een veilige manier
gedaan worden om gevaar voor von-
ken te voorkomen;
– controleer of geen enkel onder span-
ning staand onderdeel en elektrische
kabel wordt blootgesteld tijdens het
vullen, terugwinnen of reinigen van
het systeem;
– controleer of de aardeaansluiting on-
onderbroken is.
i
De minimumtemperatuur van
het water in de verwarmings-
modus is 20°C voor een correc-
te werking van het systeem.
Als er geen reserve-energie-
bronnen zijn en de water-
temperatuur lager dan 20°C
is, dan kunnen er problemen
ontstaan bij het opstarten van
het apparaat. HET IS VERBO-
DEN OM DE VERWARMINGS-
ELEMENTEN ELEKTRISCH LOS
TE KOPPELEN VAN HET KLEM-
MENBORD EN WIJ RADEN AAN
OM ZE NIET UIT TE SCHAKELEN
(PAR. 1.3.1 en 1.4.1)
Als er werkzaamheden moe-
a
ten worden uitgevoerd aan
hete
koelingsapparatuur
of andere gerelateerde on-
derdelen, moet er brandbe-
strijdingsapparatuur bij de
hand zijn. Zorg dat er een
poeder- of CO
-blusser aan-
2
wezig is in de buurt van het
vulgebied.
De ventilatie moet het vrij-
a
gekomen koelgas op een
veilige manier verspreiden
en dit bij voorkeur naar bui-
ten wegvoeren.
Na reparaties en onder-
a
houd aan elektrische on-
derdelen moeten er eerste
veiligheidscontroles en in-
spectieprocedures van de
onderdelen worden uitge-
voerd.
Als er een defect is dat de
a
veiligheid in gevaar kan
brengen, sluit het circuit
dan niet aan op de netvoe-
ding tot het probleem naar
behoren is opgelost. Als het
defect niet onmiddellijk kan
worden opgelost, maar het
apparaat wel moet blijven
werken, gebruik dan een
toereikende tijdelijke op-
lossing. De eigenaar van de
apparatuur moet hiervan op
de hoogte worden gebracht,
zodat alle betrokken partij-
en gewaarschuwd kunnen
worden.
Controleer of de gasdetector
a
geen mogelijke ontstekings-
bron is en of deze geschikt
is voor het gebruikte koel-
gas. Het instrument voor
lekdetectie moet worden
ingesteld op een percentage
van LFL van het koelgas en
moet worden gekalibreerd
op basis van het gebruikte
koelmiddel, waarbij het juis-
te percentage gas wordt be-
vestigd (maximaal 25%).
Bij de controle moet reke-
a
ning worden gehouden met
de effecten van veroudering
of van voortdurende trillin-
gen door bronnen zoals de
compressors of ventilators.
Er kunnen elektronische
a
lekdetectors worden ge-
bruikt om koelmiddellek-
ken te detecteren, maar bij
gebruik van ontvlambare
koelmiddelen kan het zijn
dat de gevoeligheid niet
voldoende is of dat het in-
strument opnieuw gekali-
breerd moet worden.
Vloeistoffen voor detectie
a
van lekken zijn ook geschikt
voor het merendeel van de
koelmiddelen, maar het ge-
bruik van reinigingsmidde-
len met chloor moet worden
vermeden, omdat chloor
kan reageren met koelmid-
del en koperen leidingen
kan aantasten.
Als er vermoeden bestaat
a
van een lek, moeten allen
open vlammen worden ver-
wijderd/gedoofd.
Als er reparaties (of andere
a
werkzaamheden)
worden uitgevoerd aan het
koelcircuit, dan moeten de
gebruikelijke
procedures
worden gevolgd.
moeten
89 / NL