Bedieningsorganen
Serviceremmen
Het linker- en rechterrempedaal (Fig. 22) zijn verbonden
met het linker- en het rechtervoorwiel. Omdat beide
remmen onafhankelijk van elkaar werken, kunt u de
remmen gebruiken om de machine een scherpe bocht te
laten maken of grip te laten houden als een wiel slipt
wanneer u de machine op heuvelachtig terrein gebruikt. Nat
of zacht gras kan echter worden beschadigd als u de
remmen gebruikt om een scherpe bocht te maken. Om snel
te stoppen, moet u beide rempedalen tegelijk intrappen. Zet
de remmen altijd aan elkaar vast als u de tractie-eenheid
vervoert.
2
3
Figuur 22
1. Knop van parkeerrem
2. Rechterrempedaal
2
Figuur 23
1. Linkerrempedaal
2. Rechterrempedaal
1
3. Linkerrempedaal
1
3
3. Borgarm
Parkeerrem
Steeds als de motor wordt afgezet, moet u de parkeerrem in
werking stellen om te voorkomen dat de machine per ongeluk
in beweging komt. Om de parkeerrem in werking te stellen,
drukt u op de borgarm op het linkerrempedaal (Fig. 23), zodat
deze vastzit aan het rechterpedaal. Daarna trapt u beide
pedalen helemaal in en trekt u de parkeerremknop uit
(Fig. 22). Vervolgens laat u de pedalen opkomen. Om de
parkeerrem uit te schakelen, trapt u beide pedalen in totdat de
parkeerremknop wordt ingetrokken. Voordat u de motor start,
moet u echter de borgarm losmaken van het linkerrempedaal
zodat beide pedalen onafhankelijk werken op elk voorwiel.
Tractiepedaal
Het tractiepedaal (Fig. 24) heeft twee functies: De ene
functie om de machine vooruit te laten rijden en de andere
om de machine achteruit te laten rijden. Om vooruit te rijden
moet u de bovenkant van het pedaal intrappen en om
achteruit te rijden de onderkant van het pedaal. Gebruik
hierbij de hiel en tenen van uw rechtervoet. De rijsnelheid
hangt af van hoever het pedaal wordt ingetrapt. Voor de
maximale rijsnelheid trapt u het tractiepedaal volledig in
terwijl de gashendel op SNEL staat. De maximumsnelheid
vooruit is ongeveer 16 km per uur. Voor maximaal vermogen
met zware belasting of heuvelopwaarts moet u de gashendel
op SNEL zetten en het tractiepedaal iets intrappen om ervoor
te zorgen dat het motortoerental hoog blijft. Als het
motortoerental lager wordt, moet u het tractiepedaal iets
laten opkomen om het toerental te verhogen.
Figuur 24
1. Tractiepedaal
28
1