Inhoudsopgave
Advertenties
6 - STANDAARDREGELINGEN EN -OPTIES
6.7 - Capaciteitsregeling
De Cregeling past het aantal actieve compressoren aan om de
temperatuur van de warmtewisselaar op haar setpunt te houden.
De nauwkeurigheid waarmee deze wordt bereikt hangt af van de inhoud
van het watersysteem, het debiet, de belasting en het aantal trappen
dat beschikbaar is op de eenheid.
Het regelsysteem houdt doorlopend de temperatuurafwijking in de gaten
met betrekking tot het regelpunt, de snelheid waarmee deze afwijking
verandert en het verschil tussen de intrede- en uittredetemperatuur van
het water om het optimale moment te kunnen bepalen waarop een
capaciteitstrap moet worden toegevoegd of weggenomen.
Als de eenheid te veel starts binnen een uur ondergaat of als de
compressor elke keer na het starten korter dan één minuut werkt,
veroorzaakt dit automatisch een verlaging van de compressorstarts wat
de geregelde uittredetemperatuur van het water minder nauwkeurig
maakt.
De condities van de hoge druk, de lage druk of het watersysteem kunnen
ook van invloed zijn op de nauwkeurigheid van de temperatuurregeling.
Compressoren worden gestart en gestopt in een geoptimaliseerde reeks
om het aantal starts gelijk te maken (waarde gewogen op hun
gebruikstijd).
6.7.1 - Circuitbelastingsvolgorde
Deze functie bepaalt in welke volgorde de circuitcapaciteit wordt
gewijzigd. De compressorbelasting wordt geregeld door het starten/
stoppen van de compressoren. Er zijn twee types belastingsvolgordes,
d.w.z. gebalanceerde en getrapte belastingsvolgorde, en deze kunnen
door de gebruiker worden geconfigureerd via het bedieningspaneel
(GENCONF – Algemene configuratie).
■ Gebalanceerde belastingsvolgorde: De regeling houdt de
capaciteit gelijk voor alle circuits terwijl de machine wordt belast en
ontlast. Gebalanceerde belastingsvolgorde is de standaard volgorde
van de regeling.
■ Gefaseerde belastingsvolgorde: De regeling belast het leidende
circuit volledig, voordat de lagcircuits worden gestart. Wanneer de
belasting afneemt, wordt het lag-circuit het eerst ontlast. De getrapte
belastingsvolgorde is actief als een van de circuits is uitgeschakeld
door een storing ervan; als het circuit in capaciteitsoverbruggingsmodus
is; of als de resterende circuits zijn uitgeschakeld of vol belast.
Circuitbelastingsvolgorde instellen
1. Ga naar het configuratiemenu.
2. Selecteer Genunit Config (GENCONF).
3. Stel Staged loading sequence [seq_typ] (Getrapte belastingsvolgorde) in.
Staged loading sequence [seq_typ] (Getrapte belastingsvolgorde)
Nee/Ja
Nee
6.7.2 - Capaciteit voor multi-circuit eenheid
De Lead/Lag circuitselectie functie bepaald het leidende (lead) circuit
en het opvolgende (lag) circuit van de eenheid. Deze functie regelt de
start/stop volgorde van twee koelcircuits genaamd circuit A en circuit B.
Het circuit dat als eerste mag starten is het leidende circuit. Het leidende
circuit wordt als eerste gebruikt om de capaciteit te verhogen en
tegelijkertijd moet deze als eerste worden verlaagd bij afnemende
capaciteit. De lead/lag circuits kunnen handmatig of automatisch
geselecteerd worden (Cir prioriteit sequentie, GENCONF – Algemene
configuratie).
■ Handmatige bepaling van lead-/lagcircuit: circuit A of circuit B
geselecteerd als leadcircuit (het leidende circuit). Het geselecteerde
circuit heeft voorrang op het andere circuit.
■ Automatische bepaling van lead-/lagcircuit: het regelsysteem
bepaalt het leidende circuit om de gebruikstijd van elk circuit gelijk
te houden (waarde gewogen door het aantal starts van elk circuit).
Als gevolg daarvan wordt het circuit met het laagste aantal
bedrijfsuren altijd het eerst gestart.
Circuitprioriteit instellen
1. Ga naar het configuratiemenu.
2. Selecteer Genunit Config (GENCONF).
3. Stel Cir Priority Sequence [lead_cir] in.
Cir Priority Sequence [lead_cir]
0
Auto
1
A Lead
2
B Lead
6.8 - Capaciteitsbegrenzing
Met het regelsysteem kan de capaciteit van de eenheid doorlopend
worden geregeld door de maximaal toegestane capaciteit in te stellen.
Capaciteitsbegrenzing wordt uitgedrukt in procenten, waarbij een
maximum waarde van 100% betekent dat er geen capaciteitsbegrenzing
toegepast is.
De capaciteit van de eenheid kan worden beperkt:
■ Door gebruiker gestuurde potentiaalvrije contact. De eenheidcapaciteit
kan nooit hoger worden dan het begrenzingssetpunt dat door dit
contact wordt geactiveerd.
Contact
Geen (100%)
LIM_SW1
geopend
■ Door capaciteitbegrenzing [DEM_LIM] ingesteld via het communicatie
protocol (systeembeheerder of master eenheid in de Master/Slave-
combinatieregeling).
■ Door capaciteitsbegrenzing tijdens nachtbedrijf. Wanneer de
nachtmodus actief is en de nachtcapaciteitsbegrenzing is lager dan
de begrenzing via de contacten, wordt de nachtcapaciteitsbegrenzing
gebruikt.
Begrenzingssetpunts instellen
1. Ga naar het hoofdmenu.
2. Selecteer Setpunt (SETPOINT) (setpunt).
3. Stel Switch Limit Setpoint 1 / 2 / 3 [lim_sp1 / 2 / 3] in.
Switch Limit Setpunt 1 / 2 / 3 [lim_sp1 /2/ 3] (Schakel limietsetpunt)
0 tot 100%
100%
Actieve capaciteitsbegrenzing controleren
1. Ga naar het hoofdmenu.
2. Selecteer Algemene parameters (GENUNIT).
3. Controleer Active Demand Limit Val [DEM_LIM] (Actieve
capaciteitsbegrenzing).
Active Demand Limit Val [DEM_LIM] (Actieve capaciteitsbegrenzing)
0 tot 100%
100%
Afhankelijk van de bron van de setpunt limiet wordt de waarde van de
actieve capaciteitsbegrenzing (DEM_LIM) ingesteld op de laagste
waarde. Actieve waarde capaciteitesbegrenzing [DEM_LIM] kan door
het netwerk geforceerd worden ingesteld.
Nachtbedrijf limiet instellen
1. Ga naar het configuratiemenu.
2. Selecteer Genunit Config (GENCONF).
3. Stel Night Capacity Limit [nh_limit] (Nachtcapaciteit limiet) in.
Night Capacity Limit [nh_limit] (Nachtcapaciteit limiet)
0 tot 100%
100%
NL-39
Setpunt van begrenzingscontact
Begrenzing 1 Begrenzing 2 Begrenzing 3
Sluiten
geopend
DYNACIAT LG/LGN
Sluiten
Advertenties
Inhoudsopgave
