7.21 Aanvoerdiagnose
Aanvoerdiagnose is een helpfunctie die kan geactiveerd
kan worden in de Uponor bedieningsmodule I-76. Deze
bewaakt de prestaties van het systeem en geeft een waar-
schuwing als het systeem te weinig of te veel vermogen
krijgt. Te weinig vermogen houdt in dat het systeem zijn
instelpunt in een of meer zones niet kan realiseren. Dit kan
veroorzaakt worden door een te lage aanvoertemperatuur
of een te laag pomptoerental. Omgekeerd wordt te veel
vermogen veroorzaakt door een te hoge aanvoertempera-
tuur.
Zo activeert u het scherm aanvoerdiagnose:
1. Op het Uponor-scherm selecteert u: Hoofdmenu >
Instell. > Systeempar. > Aanv. diag.
2. Selecteer op het scherm
Aanvoer diagnose de
optie Act. en druk op OK.
7.22 Optioneel: comfortinstelling
De functie voor comfortinstelling voegt
achtergrondverwarming toe voor meer comfort in bepaalde
ruimtes. Dit houdt in dat de ruimte ook verwarmd wordt als
de ruimtetemperatuur boven het instelpunt ligt. Hiermee
wordt voorkomen dat de vloer afkoelt bij gebruik van een
open haard. Let op: er moet selectief met deze functie
worden omgegaan om energieverspilling te voorkomen. Zo
activeert u de functie comfortinstelling:
1. Op het Uponor-scherm selecteert u: Hoofdmenu >
Instell. > Ruimte-instell. > Comf. instell.
2. Selecteer Module op het
scherm Modulelijst en
druk op OK.
3. Selecteer de ruimte
waarvoor u de
comfortinstelling wilt
toepassen en druk op OK.
4. Selecteer het percentage
voor de comfortinstelling
met de knoppen
en
.
5. Druk op OK om te
bevestigen.
7.23 Optioneel:
luchtvochtigheidsregeling
Uponor Control System DEM kan een vloer- of
plafondkoelingssysteem ook aansturen afhankelijk van de
luchtvochtigheid in elke ruimte. Dit vermindert het risico op
condensatie in koelsystemen.
U P O N O R R A D I O 2 4 V, R O O M C O N T R O L S D E M · I N S TA L L AT I E - E N B E D I E N I N G S H A N D L E I D I N G
Luchtvochtigheidsregeling activeren
Om de luchtvochtigheidsregeling te activeren, moet de
Uponor bedieningsmodule I-76 worden ingesteld op de
gebruikersmodus Installateur.
1. Selecteer op het Uponor-scherm Hoofdmenu >
Instell. > Ruimte-instell. > Condensbewaking.
2. Selecteer op het scherm Condensbewaking de optie
Activeer condensbewaking en druk op OK.
3. Selecteer module op het
scherm Modulelijst en
druk op OK.
Het vinkje in dit voorbeeld
geeft aan dat de condensbewaking actief is voor
minstens één ruimte in module 1.
4. Selecteer de ruimte(s)
waarvoor u de
condensbewaking wilt
activeren.
Op het scherm met de ruimtelijst kan elke ruimte
worden aan- of uitgevinkt door op OK te drukken.
Let op!
Alleen ruimtes met een Uponor condensvoeler
H-56 zijn zichtbaar.
Dauwpuntbegrenzing
Zo stelt u de dauwpuntbegrenzing in:
1. Selecteer op het Uponor-scherm Hoofdmenu >
Instell. > Ruimte-instell. > Condensbewaking.
2. Selecteer op het scherm Condensbewaking de optie
Dauwpuntbegrenzing en druk op OK.
3. Selecteer de module op
het scherm Modulelijst
en druk op OK.
4. Selecteer de ruimte(s)
waaraan u een
dauwpuntbegrenzing wilt
toewijzen in de Ruimtelijst
en druk op OK.
Let op!
Alleen ruimtes waarvoor de condensbewaking is
geactiveerd zoals beschreven in de vorige stap zijn
zichtbaar.
5. Voer de dauwpunt-
begrenzing in en druk op
OK.
2 7