Terwijl de maximale aanvoertemperatuur begrensd is door de waarde die is ingesteld op de unit, wordt de ondergrens
van de curves bepaald door de parameter COOLING USER SET POINT (MENU >> INSTELLINGEN >> TECHNISCH >>
ZONEMANAGER >> (KIES DE GEWENSTE ZONE) >> KLIMAATCURVES >> KOELING >> GEBRUIKER SETPOINT).
NB
Als de waarde van GEBRUIKER SETPOINT lager is ingesteld dan de minimale aanvoertemperatuur die is
ingesteld op de unit, worden de curves begrensd door deze minimale aanvoertemperatuur.
Voorbeeld: curves met een "GEBRUIKER SETPOINT" ingesteld op 10 °C, minimale aanvoertemperatuur op de unit inge-
steld op 5 °C, maximale aanvoertemperatuur op de unit ingesteld op 25 °C en offset van 20°C.
25
[ a ]
20
15
[ b ]
10
[ c ]
5
0
10
Behalve de klimaatcurve en de OFFSET, maakt de CRP het mogelijk om de parameter K in te stellen, die de modulatie van
de aanvoertemperatuur beïnvloedt naargelang de omgevingstemperatuur:
als de omgevingstemperatuur tussen het setpoint - 0,1 °C en het setpoint + 2 °C ligt, is het setpoint van de aanvoertempe-
ratuur gelijk aan
Cooling user setpoint – (K/10) * (T_amb - 2 -Tcomfort)
waarbij T_amb de omgevingstemperatuur is en T_comfort de gewenste temperatuur
TOEGESTANE RANGES:
KLIMAATCURVE
OFFSET
K
GEBRUIKER SETPOINT
NB:
Als de klimaatcurve niet is geactiveerd, wordt de aanvoertemperatuur altijd gecontroleerd door de
Connect CRP, voor een optimale regeling.
20
30
40
A
afb. 90
0 – 10 (0 = Klimaat niet geactiveerd)
20 °C – 40 °C
0 – 20
5 °C ÷ 25 °C
cod. 3542B380 - Rev 05 - 02/2023
[ a ] = Maximale aanvoertemperatuur ingesteld op de unit
[ b ] = GEBRUIKER SETPOINT
[ c ] = Minimale aanvoertemperatuur ingesteld op de unit
50
241
NL