3.6
Instellen van de spanning van de draadhaspelrem
De remkracht kan ingesteld worden door het aandraaien van een schroef met een schroevedraaier.
Deze schroef (A) bevindt zich in het middelpunt van de haspel.
De remkracht moet zo ingesteld zijn dat de draad niet te ver afrolt van de draadhaspel wanneer
de aandrijfrollen tot stilstand komen. De benodigde remkracht is erg afhankelijk van de
draadaanvoersnelheid die men gebruikt.
Wanneer men de rem te strak zet, zal de motor onnodig worden belast.
3.7
Afbrandvertraging
De elektronica in de draadaanvoerunit is zo gemaakt dat wanneer men stopt met lassen, het
draadeinde niet vastsmelt aan het draadmondstuk of het werkstuk. Dit werkt geheel automatisch,
onafhankelijk van de draadaanvoersnelheid. Het kan ook worden aangepast vanuit het stroombron
SETUP-menu (PoC).
3.8
Werkstukkabel
Bevestig de klem van de werkstukkabel zorgvuldig, bij voorkeur direct op het te lassen werkstuk.
Het contactoppervlak moet zo groot mogelijk zijn.
Reinig het oppervlak van verf en roest!
Gebruik voor uw MIG installatie bij voorkeur kabels met een doorsnede van tenminste 70 mm². Te
dunne kabels kunnen spanningsverlies en oververhitting veroorzaken.
Wees er zeker van dat het gebruikte pistool ontworpen is om de max. lasstroom die men wil
gebruiken aan te kunnen!
Gebruik nooit een beschadigd pistool!
© Kemppi Oy / 1736
A
NL
9