Hoofdstuk 4
Bladzijde 26
4.3.1
Aansluiting van de transportinstallatie
In sommige landen wijken de technische gegevens van het elektriciteitsnet af van de aangegeven gegevens.
De aansluitgegevens voor de transportinstallatie (gegevens op het typeplaatje) moeten met de
aansluitvoorwaarden van het stroomnet ter plekke worden afgestemd.
Bij de aansluiting van de transportinstallatie moet rekening worden gehouden met de volgende punten:
§
Laat de stroomtoevoer deskundig installeren en laat de transportinstallatie aarden.
OPMERKING
§
Sluit de aansluitkabel aan op de verdeling van de transportinstallatie.
§
Besturing/verdeling aansluiten.
§
Sluit de krachtstroommotor zo aan dat deze de juiste draairichting heeft.
§
Bescherm de stroomtoevoer van de transportinstallatie tegen vocht.
§
Voorkom ongewild starten aan de zijde van de besturing.
4.3.2
Maatregelen m.b.t. de inbedrijfstelling
De inbedrijfstelling moet worden uitgevoerd in onbelaste toestand, d.w.z. zonder materiaal op de band.
Om de veiligheid van de transportinstallatie te garanderen, moeten voor de inbedrijfstelling volgende punten
worden gecontroleerd:
§
Alle schroefverbindingen moeten aan de transportinstallatie aangebracht zijn en de
beveiligingsinrichtingen moeten correct gemonteerd zijn.
§
Er zijn geen ongewone geluiden van de koorden of aan de aandrijving aanwezig.
§
Transportinstallatie, lichtrelais en eindschakelaars moeten vrij zijn van externe voorwerpen.
§
De noodstopschakelaar is ontgrendeld.
§
De potentiometer is ingesteld.
Bij correcte werking kan de transportinstallatie in bedrijf worden gesteld.
4.4
Stopzetting, opslag en verwerking
Ga bij het stopzetten van de transportinstallatie als volgt te werk:
§
De transportinstallatie buiten bedrijf stellen en beveiligen tegen onbedoeld inschakelen.
§
De transportinstallatie en de motor loskoppelen van het elektriciteitsnet.
Een tussenopslag van de transportinstallatie moet in droge en vorstvrije omgeving plaatsvinden. De
transportinstallatie moet met geschikt afdekmateriaal tegen stof worden beschermd.
Het apparaat moet in de opslagplaats om de 6 maanden worden gecontroleerd op schade door corrosie.
Als het apparaat weer in gebruik wordt genomen, moet het schoon en droog zijn.
OPMERKING
Transportinstallatie koorden
SGR | SPV
Aardlekschakelaar
In de bandbesturing zijn als standaard geen aardlekschakelaars FI (RCD)
voor de eventueel aan de band gemonteerde stopcontacten ingebouwd.
Afhankelijk
van
de
EVU-voorschriften
transportinstallatie eventueel aardlekschakelaars FI (RCD) installeren.
Condenswatervorming
Zorg voor een goede ventilatie in de opslagplaats en vermijd grote
temperatuurschommelingen, zodat er geen condenswater kan worden
gevormd.
Transport, montage, inbedrijfstelling en stillegging
Stopzetting, opslag en verwerking
moet
de
exploitant
van
de
4330054_A3