Aanbrengen van het montageframe
Vlak dak variant E: liggende montage op plat dak of in tuin
met montageframe zonder instelbare hellingshoek
Voorbereiden en controleren van het dak
Controleer het dak op de volgende pun-
ten
Lekdichtheid en noodzaak tot sane-
ring. Daksanering moet niet voor de
nabije toekomst gepland zijn.
Draagkracht van het dak.
De bevestiging van het montagefra-
me moet in afhankelijkheid van de
draagkracht van het dak worden ge-
realiseerd. Daarvoor zijn geval voor
geval berekeningen van een deskun-
dige nodig, die rekening houdt met de
sneeuw- en windbelasting ter plaatse.
A
Basismodule met uitbreidingsmodule E 15
A
Basismodule met uitbreidingsmodule E 20
Lengte D van het collectorveld:
De lengte van het collectorveld kan
men berekenen door de som te nemen
van de afzonderlijke lengten van de
gebruikte verzamelaars.
Lengte van de verzamelaar AURON
15 DF: 138 cm
Lengte van de verzamelaar AURON
20 DF: 184 cm
Daar bij deze manier van bevestigen
de windlast zeer gering is (plat liggen-
de vacuumbuizen-collectoren bieden
bijna geen vlakken waar de wind kra-
cht op uitoefent), is het genoeg om
gewone, in de handel verkrijgbare
betonplaten te gebruiken met een
lengte van ongeveer 45 cm en een
dikte van ongeveer 5 cm. De afzon-
derlijke platen mogen echter niet min-
der wegen dan 20 kg. Het dak moet
op deze manier een extra draagver-
mogen opbrengen van 50 kg/m² . Ter
bescherming van het dakoppervlak
moet men constructie-
beschermingsmatten gebruiken.
D
F
B
Zuiden
D
F
B
Zuiden
30
Als alternatief kunnen de montage-
rails stevig op dragers vastgeschroefd
worden, die de kracht op stvige mu-
ren moeten overbrengen.
Betonplaten, schroeven en pluggen
voor de bevestiging van de montage-
rails zijn niet inbegrepen bij de leve-
ring en moeten op de bouwplaats
worden verzorgd.
Bevestigingspunten bepalen
Houd rekening met de volgende pun-
ten:
Het collectorveld moet op het zui-
den worden gericht, dat wil zeggen
E
dat de as van de buizen in de rich-
ting oost-west staat.
Het collectorveld moet zo mogelijk
schaduwvrij zijn.
De leidingen moeten zo kort moge-
lijk zijn en direct naar de pompgroep
en de warmteopslag worden ge-
legd.
De opstelling moet niet te dicht bij
de dakrand zijn, om de windlast
(zog-werking) zo gering mogelijk te
houden. Minimale afstand: 1,2 m;
Bij hogere gebouwen en blootge-
stelde zones: groter.
De afstand van de bevestigingspun-
ten wordt individueel onder be-
E
schouwing van de gebruikte verza-
melaarlengte,
(AURON 15 = 138 cm)
(AURON 20 = 184 cm) en de positie
van de verbindingsplaat tussen de
verzamelaars en de basisrails
bepaald. Let erop, dat in het bereik
van de verbindingsplaat
F = 12 cm
geen bevestiging mogelijk is.
Een overdekking
E: 7 tot 25 cm
en een maximale afstand
A: tot 140 cm
mag niet worden overschreden.
De afstand van de opleggers
bedraagt:
B = 194 tot 160 cm
(zie bladzijde 22 en bladzijde 23)