Montage
Kalksteenvorming in warmwaterverwarmingsinstallaties kan niet worden
voorkomen, maar is in installaties met aanvoertemperaturen onder 60 °C
verwaarloosbaar gering. Bij hogetemperatuurwarmtepompen en vooral bij
bivalente installaties met groot vermogen (combinatie warmtepomp + ke-
tel) kunnen ook aanvoertemperaturen van 60 °C en meer worden bereikt.
Daarom moet het vul- en suppletiewater volgens VDI 2035 blad 1 aan de
volgende richtwaarden voldoen.
Aan de hand van de volgende grafiek kan worden beslist of een vulwaterbe-
handeling vereist is. Bij bivalente installaties gelden de hoogste eisen aan
de ingezette warmtegeneratoren van het volledige systeem.
Afb. 6.1: Vereisten aan de vul- en suppletiewaterhoeveelheid voor
warmtepompen ≤100 kW
A
Boven de curve gedemineraliseerd vulwater met een elektrisch ge-
leidingsvermogen van ≤ 10 microsiemens/cm gebruiken.
B
Onder de curve onbehandeld leidingwater gebruiken. Bij het vul-
len rekening houden met de wettelijke voorschriften m.b.t. het
drinkwater.
H
Hardheid van het water.
W
V
Totale waterhoeveelheid: Hoeveelheid vul- en suppletiewater van
de verwarmingsinstallatie gedurende de levensduur van de warm-
tepomp.
LET OP!
Bij gedemineraliseerd water moet erop worden gelet dat de toegestane
pH-waarde van 7,5 – 9 (toegestane waarde voor koper) in acht wordt
genomen. Een onderschrijding kan tot vernieling van de warmtepomp
leiden. Bij bivalente systemen moet worden gecontroleerd of voor an-
dere warmtegeneratoren andere eisen gelden.
6.2.1
Min. debiet verwarmingswater
Het min. debiet verwarmingswater van de warmtepomp moet in elke be-
drijfstoestand van de verwarmingsinstallatie worden gegarandeerd. Deze
kan b.v. door installatie van een dubbele differentiedrukloze verdeler of van
een overloopventiel worden bereikt. De instelling van een overloopventiel
wordt in het hoofdstuk inbedrijfstelling uitgelegd. Een daling onder het mi-
nimumdebiet van het verwarmingswater kan de warmtepomp onherstelbaar
beschadigen doordat de plaatwarmtewisselaar in de koelkring bevriest.
Het nominale debiet wordt afhankelijk van de max. aanvoertemperatuur
aangegeven in de apparaatinformatie en moet bij de planning in acht wor-
den genomen. Bij ontwerptemperaturen onder 30 °C in de aanvoer moet de
installatie zijn berekend op het max. volumedebiet met 5 K spreiding bij A7/
W35.
8
Het aangegeven nominale debiet (zie } 13 Apparaatinformatie [p. 13])
moet in elke bedrijfstoestand worden gegarandeerd. Een ingebouwde de-
bietschakelaar dient uitsluitend voor de uitschakeling van de warmtepomp
bij een buitengewone en abrupte daling van het verwarmingswaterdebiet en
niet voor de bewaking en beveiliging van het nominale debiet.
6.2.2
Vorstbeveiliging
Bij warmtepompinstallaties waarbij vorstvrijheid niet kan worden gegaran-
deerd, moet een mogelijkheid tot leegmaken (zie afbeelding) worden ge-
monteerd. De verwarmingsbuizen buiten moeten extra worden geïsoleerd.
Indien de warmtepompmanager en de verwarmingscirculatiepomp bedrijfs-
klaar zijn, werkt de vorstbeveiligingsfunctie van de warmtepompmanager.
Bij buitenbedrijfstelling van de warmtepomp of bij stroomuitval moet de in-
stallatie op de aangegeven plaatsen (zie afbeelding) worden gelegd en zo
nodig uitgeblazen.
Bij warmtepompsystemen waarbij stroomuitval niet kan worden herkend
(vakantiehuis), moet de verwarmingskring met een geschikt antivriesmiddel
(zoals bijv. polypropyleenglycol) in de door de fabrikant van het antivries-
middel aangegeven concentratie worden gebruikt.
1
2
6.3
Elektrische aansluiting
In het totaal moeten bij de warmtepomp 3 leidingen/kabels worden ge-
plaatst:
n
De vermogensaansluiting van de warmtepomp wordt via een conventi-
onele 5-aderige kabel aangesloten.
De kabel moet ter plekke beschikbaar worden gesteld en de draad-
doorsnede moet worden gekozen conform de vermogensopname van
de warmtepomp (zie bijlage apparaatinformatie) alsmede de betref-
fende VDE- (EN-) en VNB-voorschriften. In de vermogensvoeding voor
de warmtepomp moet een alpolige uitschakeling met een contactope-
ningsafstand van minstens 3 mm (bijv. EVB-contactor, vermogenscon-
tactor) worden aangebracht.
Een 3-polige zekeringautomaat, met gemeenschappelijke uitschake-
ling van alle buitenkabels (uitschakelstroom volgens apparaatinforma-
tie) zorgt, rekening houdend met de dimensionering van de interne be-
drading, voor bescherming tegen kortsluiting. De relevante compo-
nenten in de warmtepomp bevatten een interne bescherming tegen
overbelasting.
Bij het aansluiten moet het rechtsdraaiende veld van de lastvoeding
gegarandeerd worden.
Fasenvolgorde: L1, L2, L3.
CS5000AW 17 O – 6721835141 05/2021
3