0,5 m
0,5 m
0,5m
LET OP!
De aanzuig- en uitblaaszone mag niet worden beperkt of afgesloten.
Bij de installatie van meerdere warmtepompen moet een zijdelingse
minimumafstand van 1 m tussen de warmtepompen in acht worden ge-
nomen. Er dient op te worden gelet dat de luchtuitlaat hierbij in dezelf-
de richting gebeurt. Van een opstelling achter elkaar moet worden af-
gezien.
LET OP!
De landelijke bouwvoorschriften in acht nemen!
LET OP!
Bij installatie in de nabijheid van een wand moeten gebouwtechnische
invloeden in acht genomen worden. In het uitblaasveld van de ventila-
tor mogen geen ramen of deuren aanwezig zijn.
6
Montage
6
Montage
6.1
Algemeen
Aan de warmtepomp kunnen de volgende aansluitingen tot stand gebracht
worden:
n
Voorloop/retour van de verwarmingsinstallatie
n
Condenswaterafvoer
n
Communicatieleiding
n
Leiding stuurspanning
n
Leiding voedingsspanning
6.2
Aansluiting aan verwarmingskant
De aansluitingen op de warmtepomp aan de verwarmingskant moeten in het
apparaat zelf worden aangebracht. De betreffende aansluitafmetingen zijn
in de apparaatinformatie te vinden. De aan te sluiten slangen worden naar
beneden toe uit het apparaat geleid. Bij het aansluiten aan de warmtepomp
dienen de overgangen met een sleutel te worden vastgehouden.
CS5000AW 17 O – 6721835141 05/2021
LET OP!
Bij installatie in de nabijheid van een wand kan zich door de luchtstro-
ming in de aanzuig- en uitblaaszone meer vuil opeenhopen. De koelere
buitenlucht moet zo worden uitgeblazen dat er bij aangrenzende ver-
warmde ruimtes geen verhoogde warmteverliezen optreden.
LET OP!
2 m
Opstelling in kommen of binnenplaatsen is niet toegestaan, omdat de
afgekoelde lucht zich boven de grond verzamelt en bij langere werking
weer door de warmtepomp wordt aangezogen.
5.2
Het bij het gebruik ontstane condenswater dient vorstvrij te worden afge-
voerd. De warmtepomp dient horizontaal te worden geplaatst, zodat het
water goed kan afvloeien. De condenswaterbuis moet minstens een diame-
ter van 50 mm hebben en moet vorstvrij in de afvoerleiding worden geleid.
Condenswater niet direct in bezinkvijvers en putten leiden. Agressieve dam-
pen en een niet vorstvrij aangelegde condensaatleiding kunnen de verdam-
per vernielen.
Vorstgrens
LET OP!
De vorstgrens kan per klimaatregio verschillen. De voorschriften van
de betreffende landen moeten in acht worden genomen.
Voordat de warmtepomp aan de verwarmingskant aangesloten wordt, dient
de verwarmingsinstallatie doorgespoeld te worden, om mogelijk vuil, resten
van isolatiemateriaal etc. te verwijderen. Wanneer zich in de condensor res-
ten ophopen, kan dit tot totale uitval van de warmtepomp leiden. Voor in-
stallaties zonder differentiedrukloze verdeler met een afsluitbaar debiet van
het verwarmingswater, afhankelijk van radiator- resp. thermostaatventie-
len, moet ter plaatse een overloopventiel achter de verwarmingspomp in
een verwarmingsbypass worden ingebouwd. Dit verzekert een min. debiet
verwarmingswater door de warmtepomp en voorkomt storingen.
Nadat de installatie aan de verwarmingskant is uitgevoerd, moet de verwar-
mingsinstallatie worden gevuld, ontlucht en afgeperst. De ingebouwde vuil-
vanger moet afhankelijk van de behoefte regelmatig (ca. om de 6 maanden)
op verontreinigingen worden gecontroleerd en indien nodig worden gerei-
nigd.
Bij het vullen van de installatie moet op het volgende worden gelet:
n
onbehandeld vul- en suppletiewater moet drinkwaterkwaliteit hebben
(kleurloos, helder, zonder afzettingen)
n
het vul- en suppletiewater moet zijn voorgefilterd (poriënwijdte max. 5
µm).
Condensaatleiding
Condenswaterafvoer
Stuur- en voedingskabel
Montage
Warmtepomp
Verwarmingsaanvoer- en retour
Elektrische leidingen
7