■ De vrijgekomen draad op de wikkel opwikkelen, opera-
teur 2 zorgt ervoor dat de draad correct in de opslagrollen
ligt, de holle as van de geleiderol aan de trekzijde overeen-
komstig de draadinloop in de wikkel opnieuw positioneren
en vastdraaien, de beschermkap weer monteren.
■ Als de draadopslageenheid in een extreme toepas-
sing niet voldoende is, trek de aandrijving dan gewoon
1–2 m naar achteren en zet de aandrijving weer vast.
■ De uitrichting van de geleiderollen controleren, zo
nodig bijstellen.
■ De voortbewegingsdruk opnieuw instellen, op de aan-
bevolen waarde volgens tabel, de druklucht-draaiknop
weer vergrendelen. De waterkoeling weer inschakelen.
■ "NOODSTOP" ontgrendelen, aandrijving "AAN" en
met toerentalregelaar weer langzaam op de gewenste of
optimale zaagsnelheid brengen. De DS WS 15 zaagt nu
weer automatisch.
■ Het zaagproces in het oog houden. Bij overmatige
trillen van de zaagdraad controleert u de uitrichting van
de zwenk- of geleiderollen. Zo nodig ook draadsnelheid
en voortbewegingdruk iets veranderen.
■ Belangrijk: tijdens het zagen bij kritische of gevaarlij-
ke, onverwachte situaties – b.v. een draad springt uit een
geleiderol of er komt iemand onverwacht in het gevaar-
lijke gebied – op de "NOODSTOP" knop drukken. De aan-
drijving wordt dan uitgeschakeld.
■ Het zaagverloop bij de geleiderollen nauwkeurig obser-
veren, machine uitzetten en de geleiderollen tijdig 180°
draaien voordat er in de holle as tussen de geleiderollen
gezaagd wordt!
■ Voldoende waterkoeling en ronde, geleidelijke zaag-
bogen zijn doorslaggevend voor een goed zaagresultaat
qua zaagsnelheid, veiligheid en levensduur van de draad.
■ Voor het bijstellen van de watertoevoer, voor het
zwenken van de geleiderollen, voor het wikkelen op
de opslageenheid en ook voor het schoonmaken van
onderdelen etc. moet de aandrijving uitgezet worden
en de "NOODSTOP" ingedrukt worden!
■ Laat bij het aan- en uitzetten van de aandrijving (b.v.
tijdens het inrichten van de watertoevoer etc.) de inge-
stelde vermogensparameters voor aandrijvingstoeren-
tal en voortbewegingdruk (druklucht b.v. 1,5 bar) onver-
7. Bediening en zaagproces
anderd, d.w.z. deze bedieningselementen blijven zoals
ze zijn.
7.4
Beëindigen van het zaagproces
■ Tegen het einde van de zaagsnede wordt de draad-
curve steeds vlakker, de zaagefficiëntie wordt minder, de
trekspanning op de zaagdraad neemt toe. Monteer zo
nodig de geleiderollen op de rolbokken verder van het
te zagen object weg aan het einde van de rolbok.
■ Voor het uiteindelijke doorzagen van het object moet
u controleren dat het (vrijkomende) object niet beweegt,
of vastgezet is of zich alleen in de gewenste richting kan
verplaatsen. Zet het object zo nodig nog met stalen wig-
gen vast.
■ In de laatste zaagfase de draadsnelheid sterk redu-
ceren. Normaal wordt de draad door de geleiderollen
opgevangen zonder eruit te springen. Na het doorzagen
de aandrijving uitzetten.
■ Op het besturingspaneel de bedieningsknoppen op
"UIT" of "NEUTRAAL" zetten, op de "NOODSTOP" druk-
ken. De hoofdschakelaar blijft op "AAN", de elektriciteit
blijft aangesloten.
■ Onmiddellijk na het beëindigen van de zaagsnede de
rolbokken met de geleiderollen aan het object en ook de
aandrijving met water afspuiten, speciaal de draadge-
leiderollen en de draadopslageenheid.
41