Nederlands
Optioneel wordt een bijkomende hoofdschakelaar
aangeboden die bij installaties uit de series
COR-1...GE en SiBoost Smart-1.. achteraf kan
worden aangebracht (zie afb. 1a-1f en afb. 8 pos.
16). Deze hoofdschakelaar dient voor het schei-
den van het spanningsnet bij onderhouds- en
reparatiewerkzaamheden aan de installatie.
6.4 Geluidsgedrag
De installatie wordt afhankelijk van het benodigde
vermogen geleverd met uiteenlopende pompen,
die ook in geluids- en trillingsgedrag aanmerkelijk
kunnen verschillen. De bijbehorende gegevens
vindt u in paragraaf 5.2, de Inbouw- en bedie-
ningsvoorschriften of de catalogus van de pomp.
WAARSCHUWING! Gevaar voor de gezondheid!
Bij geluidsniveaus van meer dan 80 dB(A) moe-
ten bedieningspersoneel en personen die zich
tijdens het bedrijf in de buurt van de pomp
bevinden verplicht een geschikte gehoorsbe-
scherming dragen!
7 Opstelling/installatie
7.1 Plaats van opstelling
• De drukverhogingsinstallatie dient in de techni-
sche centrale of in een droge, goed geventileerde
en vorstvrije, aparte en afsluitbare ruimte opge-
steld te worden (bijv. vereiste in de norm
DIN 1988).
• De bodem van de opstellingsruimte dient vol-
doende gedraineerd (aansluiting op riool o.i.d.) te
zijn.
• Er mogen geen schadelijke gassen in de ruimte
komen of aanwezig zijn.
• Voor onderhoudswerkzaamheden zorgen voor
voldoende plaats. De hoofdafmetingen vindt u in
het bijgevoegde opstellingsplan. De installatie
dient van ten minste twee kanten vrij toegankelijk
te zijn.
• Het montagevlak moet horizontaal en vlak zijn.
Een kleine aanpassing van de hoogte voor een
stabiele positie is mogelijk door de trillingsdem-
pers in het basisframe. Indien nodig hiervoor de
tegenmoer losdraaien en de betreffende trillings-
demper er een beetje uitdraaien. Vervolgens de
tegenmoer weer vastdraaien.
• De installatie is ontworpen voor een maximale
omgevingstemperatuur van +0 °C tot 40 °C bij
een relatieve luchtvochtigheid van 50 %.
• Het is niet raadzaam om de installatie in de buurt
van woon- en slaapruimten op te stellen en te
gebruiken.
• Om geluidsoverdracht te voorkomen en voor de
spanningsvrije verbinding met de voor- en nage-
schakelde leidingen moeten er compensatoren
(afb. 7 - 30) met lengtebegrenzers of flexibele
aansluitleidingen (afb. 7 - 31) worden gebruikt!
84
7.2 Montage
7.2.1 Fundament/ondergrond
Door het bouwtype van de drukverhogingsinstal-
latie kan deze op een vlak gebetonneerde bodem
opgesteld worden. Door de lagering van het basis-
frame op in hoogte verstelbare trillingsdempers is
de installatie geïsoleerd tegen het geluid van het
installatielichaam.
AANWIJZING!
Het is mogelijk dat de trillingsdempers om trans-
porttechnische redenen niet gemonteerd zijn bij
de levering. Controleer vóór het opstellen van de
installatie of alle trillingsdempers gemonteerd en
met behulp van de draadmoer zijn vastgezet.
(zie ook afb. 7; 8a en 8b - 34)
Als op de plaats van opstelling voor extra bodem-
bevestiging gezorgd wordt (vergelijkbaar voor-
beeld afb. 8-32), dienen er geschikte maatregelen
voor de geluidsisolatie getroffen te worden.
7.2.2 Hydraulische aansluiting en leidingen
Af fabriek zijn alle hydraulische aansluitopeningen
met beschermkappen of stoppen afgesloten.
Deze moeten voor de het begin van de aansluit-
werkzaamheden worden verwijderd.
VOORZICHTIG! Gevaar voor vermindering van
de werking of beschadiging!
Niet-verwijderde beschermkappen of stoppen
kunnen tot verstopping leiden en de pomp
beschadigen!
Bij aansluiting op het openbare waterleidingnet
dienen de vereisten van het plaatselijke waterbe-
drijf in acht genomen te worden.
De installatie mag pas aangesloten worden als
eerst alle las- en soldeerwerkzaamheden, de ver-
eiste spoeling en de eventuele desinfectie van het
leidingsysteem en de geleverde installatie uitge-
voerd zijn (zie punt 7.2.3).
De leidingen ter plaatse dienen absoluut span-
ningsvrij geïnstalleerd te worden. Hiervoor worden
compensatoren met lengtebegrenzers of flexibele
aansluitleidingen aanbevolen om te voorkomen
dat de leidingen gespannen worden en om de
overdracht van trillingen, veroorzaakt door de
installatie, op de gebouweninstallatie te minimali-
seren. De klemmen van de leidingen mogen niet
op het leidingssysteem van de installatie beves-
tigd worden om te voorkomen dat contactgeluid
overgedragen wordt op het bouwlichaam (voor-
beeld, zie afb. 7).
De stromingsweerstand van de aanzuigleiding
dient zo klein mogelijk gehouden te worden
(d.w.z. korte leiding, weinig bochtstukken,
afsluitarmaturen die groot genoeg zijn). Anders
wordt de droogloopbeveiliging bij een groot
debiet door de hoge drukverliezen geactiveerd.
(Minimaal noodzakelijke toeloopdruk van de
pomp in acht nemen, drukverliezen en cavitatie
voorkomen).
WILO SE 07/2013