VEILIGHEIDSMAATREGELEN TIJDENS GEBRUIK
Werk nooit met de ladderlift indien de hekwerken op het platform ontbreken of de materialen niet
goed zijn vastgesjord.
Gebruik de lift niet boven windkracht 8.
Werk niet met de ladderlift tijdens onweer.
Zorg dat geen personen op of onder het platform of in de omgeving van de ladderlift komen als deze
in gebruik is.
Houd de omgeving van de ladderlift vrij van materialen en andere obstakels.
Leg geen losse gereedschappen of onderdelen op de ladderlift of het platform. Deze kunnen tussen
bewegende delen terechtkomen of vallen.
Zorg ervoor dat er geen uitstekende delen of voorwerpen in de liftweg van het platform zitten of
voorwerpen tussen grondframe en platform liggen, opdat de onderafslag normaal kan functioneren.
Belaadt het platform altijd zodanig dat de goederen stabiel en gelijkmatig over het platform opgesteld
staan.
Als u de lift onbeheerd achterlaat, breng dan het platform in de laagste stand, schakel de
hoofdschakelaar uit.
VEILIGHEIDSMAATREGELEN VOOR BIJZONDERE OMSTANDIGHEDEN
Indien de valveiligheid heeft ingeslagen in de mast, controleer dan de valveiligheidsinrichting, het
betreffende verlengstuk en de verbindingen op beschadigingen of vervorming. Vervang of repareer de
beschadigde delen voordat u weer met de lift gaat werken.
VEILIGHEIDSMAATREGELEN TIJDENS INSPECTIE, REINIGING EN ONDERHOUD
Zorg dat onderhouds- en reparatiewerkzaamheden uitsluitend door deskundige en vakbekwame
personen worden uitgevoerd. Deze werkzaamheden mogen alleen plaatsvinden bij stilstand van de
lift.
Zorg dat bij openen van de schakelunit en bij onderhoud de elektriciteit uitgeschakeld is.
MAATREGELEN OM DE LIFT IN GOEDE STAAT TE HOUDEN
Zorg dat de ladderlift altijd, ook wat het verfwerk betreft, in goede staat verkeert. Gebruik bij
reparaties alleen deugdelijke en voor het gebruiksdoel geschikte materialen en werkmethoden
Wanneer de ladderlift regelmatig wordt gebruikt, zie hem dan ten minste eenmaal per week na. Let
daarbij met name op de hijskabel die geen knikken, breuken of haakjes mag vertogen en gelijkmatig
op de kabeltrommel gewonden moet zijn, en op de goede werking van de rem, valveiligheid, de
eindschakelaars en de bediening.
Zorg dat de ladderlift na opstelling en bij voorkeur eenmaal per 2 maanden, door of namens de
uitvoerder gecontroleerd wordt aan de hand van de controlelijst NEN.12158-2. Zorg dat de lift
jaarlijks beproefd wordt in overeenstemming met NEN.12158-2, Bijlage D2, op goede en veilige
werking en goede staat van onderhoud. Indien bij de jaarlijkse beproeving is gebleken dat de lift in
orde is, dienen jaar, maand en dag te worden ingeslagen in de stempelplaat op het chassis.
Controleer de hijskabel en bevestigingen aan het platform en motor als voorgeschreven. Werk nooit
met de lift met beschadigde of roestige kabel; er is dan gevaar voor kabelbreuk.
13