Installatie
3.4.1 Richtlijnen voor monsterleidingen
3.4.2 Richtlijnen afvoerleidingen
3.4.3 Overwegingen bij slangen
16
Selecteer een goed, representatief monsternamepunt voor de beste prestaties van het
instrument. Het monster moet representatief zijn voor het hele systeem.
Om onregelmatige metingen te voorkomen:
•
Neem monsters van locaties die zich op voldoende afstand bevinden van punten
waar chemische stoffen aan de processtroom worden toegevoegd.
•
Zorg ervoor dat de monsters voldoende worden gemengd.
•
Zorg ervoor dat alle chemische reacties uitgewerkt zijn.
Onjuiste installatie van de afvoerleidingen kan ertoe leiden dat vloeistof terugstroomt in het
instrument en schade veroorzaakt.
•
Zorg ervoor dat de afvoerleidingen zo kort mogelijk zijn.
•
Zorg ervoor dat de afvoerleidingen overal omlaag lopen.
•
Zorg ervoor dat de afvoerleidingen niet in scherpe bochten lopen en niet wordt
afgekneld.
•
Zorg ervoor dat de afvoerleidingen niet afgesloten zijn van omgevingslucht en niet
onder tegendruk staan.
Plan de ligging van kabels en slangen zodanig dat knikken en struikelgevaar wordt
voorkomen. De analyse gebruikt verschillende slangtypen voor slangverbindingen. Het
type slang hangt af van de configuratie van de analyser:
•
Ø 3,2 mm: monsterslangen
•
Ø 6 mm: onverwarmde afvoerslangen
•
Ø 22 mm: verwarmde afvoerslangen
Plaats de afvoerslangen altijd onder een constante dalingshoek (minimum 3°) en zodanig
dat er lucht (niet onder druk) in de uitgang kan komen. Zorg ervoor dat de afvoerslang
korter is dan 2 meter.
L E T O P