TKS
2.6 Installeren van een stroomkabel op een draad
Fig. 12
2.7 Kabelhaspel
Fig. 13
2.8 Kabeldragers
Fig. 14
Boor een gat aan ieder uiteinde in de muur, of
monteer beugels en bevestig de
draadafsluiters. Bevestig de draad vervolgens
zo strak mogelijk met de hand, voordat u deze
verder aanhaalt met behulp van de moeren.
De draad moet strak tegen de melkleiding
zitten; of bij voorkeur er iets boven, maar dan
niet meer dan 50 cm boven de versnipperaar.
De draad moet ongeveer 30 cm over de zijkant
hangen. Als het systeem op twee plafondgem-
onteerde rails loopt, dan moet de draad 30 cm
over de zijkant van de rail hangen of precies
onder een van de rails vallen. De kabel moet
worden vastgezet met kabelklemmen met een
interval van 1 m. Zie fi g. 12
In ruimten waar het lastig is om de kabel aan
een draad te hangen, moet een kabelhaspel
gebruikt worden. Voor grotere lengten of
L-vormige gebouwen kan een combinatie van
draad en haspel de beste oplossing zijn.
Zie fi g. 13.
Bij plafondgemonteerde eenheden kunnen
kabeldragers gebruikt worden. Geschikt voor
rechte secties en bochten. Max. afstand: 3 m.
Als er sprake is van scherpe bochten, dan moet
de afstand kleiner zijn dan de straal van de
bocht. Gebruik een stopper voor de trolley aan
het uiteinde van de rail om te voorkomen dat
de trolley tegen de kabeldragers loopt en deze
beschadigt. Let erop dat u voldoende ruimte
overhoudt om de kabeldragers te parkeren
IKO2_42
als u er naartoe rijdt. Zorg ervoor dat er geen
dieren bij de kabels kunnen komen (knagen, uit
elkaar scheuren).
31
Bedieningshandleiding