452163.66.66 · 02/2017 · Rei
Montage- en gebruiksaanwijzing
WWP LA 6-A - WWP LA 6-AR
6 Montage
Bij het vullen van de installatie moet op het volgende worden gelet:
onbehandeld vul- en navulwater moet drinkwaterkwaliteit hebben
(kleurloos, helder, zonder afzettingen)
het vul- en navulwater moet zijn voorgefilterd (poriënwijdte max. 5 µm).
Kalksteenvorming in warmwaterverwarmingsinstallaties kan niet worden voorkomen,
maar is in installaties met vertrektemperaturen onder 60 °C verwaarloosbaar gering.
Bij hogetemperatuurwarmtepompen en vooral bij bivalente installaties met groot
vermogen (combinatie warmtepomp + ketel) kunnen ook vetrektemperaturen van
60 °C en meer bereikt worden. Daarom moet het vul- en bijvulwater volgens VDI 2035
blad 1 aan de volgende richtwaarden voldoen. De waarden van de totale hardheid
kunnen in de tabel teruggevonden worden.
Totaal verwarmings-
Aardalkaliën in mol/
vermogen in kW
m³ resp. mmol
< 50
50 - 200
200 - 600
> 600
< 0,02
1. Deze waarde ligt buiten de toegestane waarde voor warmtewisselaars in warmtepompen.
Afb. 6.1: Richtwaarden voor vul- en bijvulwater volgens VDI 2035
Bij installaties met een bovengemiddeld groot specifiek installatievolume van 50 l/kW
raadt de norm VDI 2035 het gebruik van gedemineraliseerd water en een pH-stabilisa-
tor aan op het corrosiegevaar in de warmtepomp en de verwarmingsinstallatie te mini-
maliseren.
OPGELET
OPGELET
Bij gedemineraliseerd water moet erop gelet worden dat de minimaal toegestane pH-
waarde van 7,5 (minimaal toegestane waarde voor koper) niet onderschreden wordt.
Een onderschrijding kan tot vernietiging van de warmtepomp leiden.
Minimaal debiet verwarmingswater
Het minimale debiet verwarmingswater van de warmtepomp dient in elke bedrijfstoe-
stand van de verwarmingsinstallatie gegarandeerd te zijn. Dit kan bijvoorbeeld worden
bereikt door de installatie van een hydraulische wissel of van een overstroomventiel. De
instelling van een overstroomventiel wordt in het hoofdstuk inbedrijfstelling uitgelegd.
Een daling onder het minimumdebiet van het verwarmingswater kan de warmtepomp
volledig beschadigen doordat de platenwarmtewisselaar in de koelkring bevriest.
Het nominale debiet wordt afhankelijk van de max. vertrektemperatuur in de toestelin-
formatie aangegeven en moet bij de planning in acht genomen worden. Bij dimensio-
neringstemperaturen onder 30 °C in het vertrek moet voor het max. debiet met 5 K
spreiding bij A7/W35 geïnstalleerd worden.
De opgegeven nominale doorstroming (zie hoofdst. 11) moet in elke bedrijfstoestand
gegarandeerd worden. De ingebouwde debietsensor dient uitsluitend voor de uitscha-
keling van de warmtepomp bij een buitengewone en abrupte daling van het verwar-
mingswaterdebiet en niet voor de bewaking en beveiliging van het nominale debiet.
Opmerking
Het gebruik van een overstroomventiel is alleen bij vloer- of wandverwarming en een
max. verwarmingswaterdebiet van 1,3 m³/h aan te bevelen. Bij niet in acht nemen
kunnen er storingen in de installatie ontstaan.
Specifiek installatievolume
Som
(VDI 2035) in l/kW
≥ 20 < 50
< 20
Totale hardheid in °dH
≤ 2,0
≤ 16,8
≤ 11,2
≤ 2,0
≤ 11,2
≤ 8,4
≤ 1,5
≤ 8,4
< 0,11
1
< 0,11
12
≥ 50
1
< 0,11
1