Max. boilerlaadtijd
Parameter HG20
HG20
2
Fabrieksinstelling: 2 uur
Instelbereik: 0 tot 5 uur
Individuele instelling: _______
Minimale keteltemperatuur
TK - min.
Parameter HG21
HG21
38
Fabrieksinstelling: 38°C
Instelbereik: 38 tot 90°C
Individuele instelling: _______
Maximale keteltemperatuur
TK - max.
Parameter HG22
HG22
80
Fabrieksinstelling: 80°C
Instelbereik: 50 tot 90°C
Individuele instelling: _______
20
Parameters op het vakmanniveau
Als de boilertemperatuurvoeler warmte aanvraagt, begint de
boilerlading. Bij een te klein gedimensioneerde ketel, verkalkte
boiler of permanent tapwaterverbruik en voorrangswerking zouden
de verwarmingscirculatiepompen constant buiten werking zijn.
De woning koelt sterk af. Om dit te beperken, kan een maximale
boilerlaadtijd worden opgegeven. Als de ingestelde boilerlaadtijd
verstreken is, schakelt de regeling terug naar verwarmingswerking
en pulseert ze in het ingestelde ritme tussen verwarmings- en boi-
lerlaadwerking, ongeacht of de boiler zijn gewenste temperatuur al
dan niet heeft bereikt. De functie blijft ook actief tijdens parallelle
werking (parameter A10 op 1). Ze is enkel buiten werking als deze
parameter op 0 wordt gezet.
Bij verwarmingsinstallaties met groot tapwaterverbruik, bijvoor-
beeld hotels, sportverenigingen, enz., moet deze parameter op
0 worden gezet.
De regeling is uitgerust met een elektronische keteltem-peratuur-
regelaar, waarvan de minimale inschakeltemperatuur kan worden
ingesteld. Als deze bij warmteaanvraag wordt onderschreden,
wordt de brander, rekening houdend met de cyclusblokkering,
ingeschakeld. Als er geen warmteaanvraag is, kan de minimale
keteltemperatuur TK-min ook worden onderschreden.
Opmerking: Bij werking met gasbrander met gepulseerde lucht
moet deze parameter worden ingesteld op 50°C.
De regeling is uitgerust met een elektronische keteltem-
peratuurregelaar, waarvan de maximale uitschakel-tempe-
ratuur kan worden ingesteld (maximale keteltemperatuur).
Als deze wordt overschreden, wordt de brander uitgeschakeld.
De brander wordt opnieuw ingeschakeld als de keteltem-
peratuur met het branderschakelverschil gedaald is. Als de
ketel een keteltemperatuur van 95°C overschrijdt (evt.
naverwarmingseffect), wordt de ketelcircuitpomp gedurende een
beperkte tijd ook in „zomerwerking" bijgeschakeld. Daardoor wordt
oververhitting van de ketel vermeden.
3061850_1110