Aanwijzingen t.a.v. de accu's
− Controleer de accu's één keer per jaar op hun werking en vervang ze uiterlijk na vier jaar (let op inbouw-
/productiedatum)!
− „Snelle procedure" om de accu's te controleren: Verwijder de netzekering F1. De spanning op de accu-
klemmen bedraagt dan ca. 25 - 27V. Alarm activeren (aandrijvingen openen). Tijdens het openen van de
aandrijvingen mag de spanning op de accuklemmen niet onder 23V komen. Plaats de netzekering F1
weer terug!
− De eindverbruiker, d.w.z. de laatste bezitter, moet gebruikte batterijen/accu's afgeven bij een verkoper of
bij een publiekrechtelijk afvalbedrijf. Deze teruggaveplicht geldt zowel voor particuliere alsook voor zakelij-
ke eindverbruikers.
− Moet de installatie (tijdelijk) buiten bedrijf gesteld worden, dan moeten de accu's eruit getrokken en de
netspanning uitgeschakeld worden!
− Geladen maar niet aangesloten accu's kunnen ca. 6 maanden opgeslagen worden. Worden ze langer op-
geslagen dan dienen ze opnieuw opgeladen te worden.
Terugzetten van de looptijd-timer: Door een dubbelklik op de gele knop „Reset u" in de centrale worden
de looptijd-timer teruggezet en de ventilatieblokkering tijdelijk gedeactiveerd.
Dit is uitsluitend bedoeld om de voor de installatie- en onderhoudswerkzaamheden benodigde tijd te verkor-
ten omdat nu niet meer gewacht hoeft te worden tot de timer is afgelopen, alvorens er andere functies ge-
controleerd kunnen worden.
Let op bij ingestelde slagbegrenzing: Wordt er een dubbelklik uitgevoerd, dan „denkt" de centrale dat
alle aandrijvingen naar binnen zijn bewogen. Is dit niet het geval dan kan de ingestelde ventilatiepositie
genegeerd worden door de aandrijvingen vervolgens te openen. Daarom na afsluiting van de inbedrijfstel-
lings-/onderhoudswerkzaamheden alle aandrijvingen naar binnen bewegen (evt. knop z opnieuw indruk-
ken)!
Bij direct aansturen van aandrijvingen, bijv. met externe accu's bij installatie- of onderhoudswerkzaamhe-
den, moeten de aandrijvingen afgeklemd zijn van de centrale! Anders kunnen er aan de vermogensuit-
gang van de centrale defecten ontstaan.
5. Opsporen en verhelpen van storingen
5.1 Algemene aanwijzingen
Is er sprake van een storing dan wordt dit weergegeven door de gele LED s in de centrale en op het hoofdpa-
neel RT 2-*-BS. Zodra er een storing wordt herkend, gaat de LED o.
Gedetailleerde storingsweergaven/-analyse met behulp van het service-display SD 1 (zie paragraaf 5.2).
Als storingen worden herkend:
− accu- of stroomuitval
− uitval van de zekeringen F1 t/m F3
− draadbreuk of kortsluiting van de melderlijnen
− draadbreuk of kortsluiting van de toevoerleiding van de aandrijvingen
− aardsluiting van de signaalleidingen
Bij storing evt. het onderhoudsbedrijf inschakelen!
Reservemateriaal: In de centrale bevindt zich een zakje met daarin reservezekeringen en -weerstanden.
Controleren van de melderlijnen: Wordt hier de oorzaak van de storing vermoed, dan moeten de melder-
lijnen na elkaar in de centrale worden afgeklemd. Doe vervolgens een weerstandsmeting aan de draadein-
den van beide melderlijnen in de centrale:
1. Meten van beide draden tegen elkaar:
2. Meten van beide draden tegen de PE-aansluiting:
Om verder te kunnen controleren kan na het afklemmen van de melderlijnen de desbetreffende afsluitweer-
stand (uit het zakje met reservemateriaal of uit de laatste melder) weer in de centrale gemonteerd worden
(toestand bij aflevering). Wordt er vervolgens geen storing meer weergegeven, dan zijn de kabels of draden
verkeerd aangesloten of is een van de melders defect.
RWA - centrale RWZ 2 e
~ 10k
~ 0
> 50k
~ 0
melderlijn is OK
kortsluiting
draadbreuk
aardsluiting
Pagina 8