Faxen
Het bedieningspaneel gebruiken
1
Plaats een origineel document in de ADF-lade of op de glasplaat.
2
Tik vanuit het startscherm op Fax en voer de benodigde informatie in.
Pas zo nodig de instellingen aan.
3
Verzend de fax.
De computer gebruiken
Controleer voordat u begint of het faxstuurprogramma is geïnstalleerd. Zie
op pagina 272
voor meer informatie.
Voor Windows-gebruikers
1
Vanuit het document dat u wilt faxen, opent u het dialoogvenster Afdrukken.
2
Selecteer de printer en klik vervolgens op Eigenschappen, Voorkeuren, Opties of Instellen.
3
Klik op Fax > Fax Instellingen > Instellingen altijd weergeven vóór het faxen. Voer vervolgens het nummer
van de ontvanger in.
Configureer zo nodig de andere faxinstellingen.
4
Verzend de fax.
Voor Macintosh-gebruikers
1
Open het gewenste document en klik op Archief > Druk af.
Selecteer de printer met - Fax achter de naam.
2
3
Voer in het veld Aan het nummer van de ontvanger in.
Configureer zo nodig de andere faxinstellingen.
4
Verzend de fax.
Een fax plannen
Opmerking: Controleer of de fax is geconfigureerd. Zie
informatie.
1
Plaats een origineel document in de ADF-lade of op de glasplaat.
2
Navigeer op het bedieningspaneel naar:
Fax > Naar > voer het faxnummer in > Gereed
Voor printermodellen zonder aanraakscherm drukt u op
3
Selecteer Verzendtijdstip voor het configureren van de datum en tijd, en selecteer vervolgens Gereed.
Configureer zo nodig de andere faxinstellingen.
4
Verzend de fax.
'Het faxstuurprogramma installeren'
'Printer instellen voor faxen' op pagina 63
om door de instellingen te navigeren.
73
voor meer