12 Modbus-configuratie
12 Modbus-configuratie
12.1 Modbus-server activeren
Als er een Modbus-client wordt gebruikt, moet u via de gebruikersinterface van de Cluster
Controller de benodigde Modbus-server activeren.
Werkwijze:
1. Meld u aan als Installateur op de Cluster Controller.
2. Selecteer in de installatiestructuur de Cluster Controller en in het apparaatmenu het menu
Instellingen.
3. Kies de parametergroep Externe communicatie > Modbus.
4. Kies [Bewerken].
5. Om de TCP-server te gebruiken moet u in de groep TCP-server de volgende instellingen
uitvoeren:
• Selecteer in het vervolgkeuzemenu Ingeschakeld de optie Ja.
• Wijzig zo nodig in het veld Poort de poort (fabrieksinstelling: 502).
6. Om de UDP-server te gebruiken moet u in de groep UDP-server de volgende instellingen
uitvoeren:
• Selecteer in het vervolgkeuzemenu Ingeschakeld de optie Ja.
• Wijzig zo nodig in het veld Poort de poort (fabrieksinstelling: 502).
7. Kies [Opslaan].
8. Voer zo nodig verdere Modbus-instellingen uit (zie technische beschrijving
""SMA CLUSTER CONTROLLER Modbus® Interface"").
12.2 Modbus-profiel en installatieconfiguratie opslaan of
actualiseren
Modbus-profiel opslaan
1. Selecteer in de installatiestructuur de Cluster Controller en in het apparaatmenu het menu
Actualiseren en opslaan.
2. Kies de parametergroep Modbus.
3. Kies [Eigen Modbus-profiel opslaan (usrprofile.xml)] en sla het bestand op de gewenste
opslaglocatie en met de gewenste bestandsnaam op.
Modbus-profiel actualiseren
1. Meld u aan als Installateur op de Cluster Controller.
2. Selecteer in de installatiestructuur de Cluster Controller en in het apparaatmenu het menu
Actualiseren en opslaan.
3. Kies de parametergroep Modbus.
66
ClusterController-BA-nl-16
SMA Solar Technology AG
Gebruiksaanwijzing