Speciale omstandigheden voor veilige werking
Voor inwerkstelling moet de gebruiker een analyse doorvoeren of de afdichting en behuizingsmaterialen voor de bedoelde
inbouwpositie voldoen aan de eisen van media en temperatuur. Dit is om te garanderen dat normale atmosferische
omstandigheden, conform IEC/EN 60079-26, worden gewaarborgd binnen de apparaten.
WAARSCHUWING
Stoten of wrijving van apparaatbehuizing
De apparaatbehuizing bevat aluminium en kan een potentieel ontstekingsrisico vormen bij stoten of wrijving.
De gebruiker moet voorzorgsmaatregelen nemen om een ontstekingsrisico door stoten of wrijving te voorkomen vanwege
het gehalte aan lichte metalen in de sensorbehuizingen.
Zorg ervoor dat in ATEX/IEC Ex zone 0 en Ex zone 1 installaties de totale lengte van de hybride kabel en
sensoraansluitkabel tussen afschermingseenheid en receiver niet groter is dan 250 m.
De vereisten van IEC/EN 60079-14 moeten in acht worden genomen.
Gebruik geen langere kabellengtes dan noodzakelijk voor een goede kwaliteit van signaal en om overmatig inductantie te
voorkomen.
Volgens IEC/EN 60079-14 mogen intrinsiek veilige geleiders alleen zo worden geïnstalleerd, dat noch elektrische noch
magnetische velden invloed hebben op deze geleiders. Daarom moeten ze zo geplaatst worden dat ze zelf geen elektrische
of magnetische velden kunnen veroorzaken, bijv. door ze om meer dan één lus te winden.
VOORZICHTIG
Hete oppervlakken vanwege hete procesmedia
Gevaar van brandwonden vanwege oppervlaktetemperaturen boven 70 °C.
● Neem geschikte beschermende maatregelen, bijvoorbeeld contactbescherming.
● Garandeer dat de beschermende maatregelen er niet toe leiden dat de maximaal toegestane omgevingstemperatuur
wordt overschreden. Raadpleeg de informatie in Hoofdstuk "Technische gegevens (Pagina 35)".
3.2
Eisen voor plaatsing
Zoals vereist door IEC/EN 60079-25 moeten in een risicoanalyse van een locatie mogelijke maatregelen worden vastgesteld
om gevaren door overspanning uit te sluiten. Voor zone 1 en 2 kan de overspanningsbeveiliging van de CD 6 sensor voor dit
doeleinde worden gebruikt. Voor zone 0 moet een separate overspanningsbeveiliging buiten zone 0 worden toegepast.
3.2.1
Centrale eenheid en afschermingseenheid
WAARSCHUWING
Onvoldoende luchtcirculatie
Brandgevaar.
Het apparaat kan oververhit raken of in brand vliegen wanneer er te weinig luchtcirculatie is.
● Garandeer dat er voldoende luchtcirculatie in de ruimte is. Raadpleeg de informatie in Hoofdstuk "Technische
gegevens (Pagina 35)".
VOORZICHTIG
Direct zonlicht
Schade aan het apparaat.
Het apparaat kan oververhit raken of de materialen kunnen bros worden vanwege blootstelling aan UV-licht.
● Bescherm het apparaat tegen direct zonlicht.
● Garandeer dat de maximaal toegestane omgevingstemperatuur niet wordt overschreden. Raadpleeg de informatie in
Hoofdstuk "Technische gegevens".
12
LDS 6/CD 6 Bedieningshandleiding voor het gebruik van het apparaat in explosieve zones
A5E03314905-01, 04/2013