13. Gebruikt u een Matrixcontrole, koppel het monster dan aan de Matrixcontrole door dezelfde monsteridentificatie aan zowel het
monster als de Matrixcontrole toe te wijzen. Door dit verband wordt het resultaat van het monster afhankelijk van het resultaat
van de Matrixcontrole. U kunt ook één Matrixcontrole aan meerdere monsterbronnen koppelen. Alle bronnen dienen dan echter
wel dezelfde monsteridentificatie te hebben. De afzonderlijke bronnen hebben verschillende codes (bijv. A1, A2 enz.) die kunnen
worden gebruikt om de monsters te traceren. Om de bronnen nog verder te onderscheiden, voert u bij elk ervan commentaar in.
Het commentaar wordt in het batchrapport en het exportbestand met resultaten vermeld. Raadpleeg de rubriek Batchresultaten
bekijken in deze handleiding.
14. Selecteer de optie Hertest in het paneel Brongegevens, wanneer de bron een hertest van een eerder monster bevat. Klik op het
pictogram
Toevoegen om de batch en de bron waarvan de test wordt herhaald te selecteren.
15. Selecteer, zodra het venster Hertest is geopend, de batch en de bron die herhaald wordt getest.
16. Klik op de knop OK.
17. U kunt ook het paneel Brongegevens gebruiken om Commentaar dat relevant is voor de brondefinitie in te voeren in het veld
Commentaar.
18. U kunt de brongegevens weergeven door de cursor over een bron in het paneel Configuratie (Rooster) te bewegen. Alle
detailinformatie van de bron, behalve de hertest, wordt weergegeven.
38
(Nederlands)
NL