Aansluitingen voor een nominale luchtstroom
De natte-luchtrestrictieplaat (die met de luchtontvochtiger wordt meegeleverd) dient op de
natte-luchtafvoer te worden aangebracht (zoals weergegeven in Figuur 3.1 ) wanneer:
Het apparaat in vrijblazende stand werkt.
■
Een droge-luchtkanaal is aangesloten op het apparaat (lengte <15 m) en de natte-luchtafvoer vrijblazend
■
werkt.
Een natte-luchtkanaal is aangesloten op het apparaat (lengte <10 m) en de droge-luchtafvoer vrijblazend
■
werkt.
De restrictieplaat is nodig voor het op peil houden van de droogcapaciteit.
A
Figuur 3.1 Restrictieplaat (A)
Kanaalsysteem voor natte lucht
Kanalen voor natte lucht moeten corrosiebestendig zijn en bestand zijn tegen temperaturen tot 70℃.
■
Kanalen voor natte lucht moeten onder afschot worden geïnstalleerd om condens af te kunnen
■
voeren. Kanalen voor natte lucht moeten op lage punten worden voorzien van drainagepunten om te
voorkomen dat zich condens kan ophopen. Condensatie kan ook worden voorkomen door het kanaal te
voorzien van ten minste 25 mm geschikt isolatiemateriaal.
De natte lucht moet normaal gesproken naar buiten worden afgevoerd. In grote gebouwen, waar de
■
luchtontvochtiger buiten de te ontvochtigen ruimte is geplaatst, kan de natte lucht in de omgeving van
het apparaat worden afgevoerd. Plaats de afvoer zodanig dat de natte lucht niet naar vochtgevoelige
voorwerpen wordt geblazen.
VOORZICHTIG!
Wanneer er een kans bestaat op temperaturen onder nul, moeten de natte-luchtkanalen worden geïsoleerd.
190TNL-1012-A1006
Installatie
9