452237.69.11 · 10/2016 · Rei
Montage- en bedieningshandleiding
WWP S 35 IDR
7 Montage
7.4.2 Montage van de buitentemperatuurvoeler
De temperatuurvoeler moet zo aangebracht worden dat alle weersinvloeden geregi-
streerd worden en de meetwaarde niet vervalst wordt.
bevestiging aan de buitenwand, indien mogelijk aan de noordelijke/noordwestelijke
zijde
niet op "beschutte plek" (bijv. in een muurnis of onder het balkon) monteren
niet in de buurt van ramen, deuren, ontluchtingsopeningen, buitenlampen of warm-
tepompen aanbrengen
in geen enkel seizoen aan direct zonlicht blootstellen
Voelerleiding: lengte max. 40 m; aderdiameter min. 0,75 mm²; buitendiameter van de
kabel 4-8 mm.
7.4.3 Montage van de contactvoelers
De montage van de contactvoelers is alleen noodzakelijk, indien deze onderdeel zijn
van de leveromvang van de warmtepomp, maar niet ingebouwd zijn.
De contactvoelers kunnen als buiscontactvoeler gemonteerd of in de dompelhuls van
de compacte verdeler geplaatst worden.
Montage als buisinstallatievoeler
Ontdoe de verwarmingsbuis van lak, roest en tondel
Bestrijk het gereinigde oppervlak met warmtegeleidende pasta (dun aanbrengen)
Maak de voeler met de slangklem vast (trek goed vast, een losse voeler leidt tot fou-
tieve werking) en zorg voor thermische isolatie
6ODQJNOHP
:DUPWHLVRODWLH
7.5
Elektrische aansluiting
7.5.1 Algemeen
Alle elektrische aansluitwerkzaamheden mogen uitsluitend door een elektricien of een
voor de betreffende werkzaamheden geschoold persoon met inachtneming van de
montage- en gebruiksaanwijzing,
landspecifieke installatievoorschriften, bijv. A.R.E.I, VDE 0100
technische aansluitvoorwaarden van het energiebedrijf en de netwerkexploitant (bijv.
TAB) en
de plaatselijke omstandigheden
worden uitgevoerd.
Ter waarborging van de vorstbeveiligingsfunctie mag de warmtepompmanager niet
spanningsvrij worden geschakeld en moet er stroming door de warmtepomp plaatsvin-
den.
De schakelcontacten van de uitgangsrelais zijn ontstoord. Daarom is er afhankelijk van
de interne weerstand van een meetinstrument, ook wanneer de contacten niet gesloten
zijn, een spanning meetbaar die echter lager is dan de netspanning.
Aan de regelaar-klemmen N1-J1 tot N1-J11; N1-J19; N1-J20; N1-J23 tot N1-J26;
N17-J1 tot N17-J4; N17-J9; N17-J10; N0-J2 tot N0-J14 en de klemmenstroken X3 en
X5.1 is laagspanning aanwezig. Wanneer er door bedradingsfouten aan deze klemmen
netspanning aangelegd wordt, vernietigt dit de warmtepompmanager.
&RQWDFWYRHOHU
13