1.
printer en is de kans groot dat het scheef trekt.
2.
Pas de papiergeleiders aan de breedte van het afdrukmateriaal aan.
3.
Houd beide zijden van het afdrukmateriaal dicht bij de handinvoer en duw het in de printer totdat het
automatisch wordt vastgegrepen.
Er volgt een korte pauze tussen het moment waarop de printer het afdrukmateriaal vastgrijpt en het
moment waarop het materiaal wordt ingevoerd in de printer.
LET OP:
Duw het afdrukmateriaal niet te ver in de handinvoer. Dit kan tot papierstoringen leiden.
Plaats enveloppen met de klepzijde omlaag en met de ruimte voor de postzegel in de
rechterbovenhoek.
Houd transparanten bij de randen vast en raak de afdrukzijde niet aan. Olie van uw vingers die op de
transparanten wordt overgebracht, kan de afdrukkwaliteit negatief beïnvloeden.
Voer briefhoofdpapier met de afdrukzijde naar boven in, waarbij de bovenkant van het vel als eerste in
de printer wordt gevoerd.
Als u problemen hebt met de papierinvoer, draait u het papier om.
De uitvoer aan de achterkant gebruiken
De uitvoer aan de achterkant, waarbij telkens één vel wordt uitgevoerd, biedt een rechte papierbaan
waarmee het risico van omkrullen en mogelijke papierstoringen wordt beperkt. Dit is met name handig bij
speciale media, zoals transparanten, enveloppen, etiketten, karton of indexkaarten.
Als u de uitvoer aan de achterkant wilt gebruiken, opent u de achterklep. Als de achterklep is geopend,
wordt alle afdrukmateriaal uitgevoerd via de uitvoer aan de achterkant. Als de achterklep is gesloten, wordt