Geïmplanteerde medische
apparatuur
Ter voorkoming van storingen van het apparaat raden
fabrikanten van medische apparaten aan minimaal
15,3 centimeter afstand te bewaren tussen een
draadloos apparaat en een geïmplanteerd medisch
apparaat, zoals een pacemaker of geïmplanteerde
defibrillator. Personen met dergelijke apparaten
moeten met het volgende rekening houden:
• Houd het draadloze apparaat altijd op meer dan
15,3 centimeter afstand van het medische apparaat
wanneer het draadloze apparaat is ingeschakeld.
• Het draadloze apparaat niet in een borstzak dragen.
• Houd het draadloze apparaat tegen het oor aan de
andere kant van het lichaam dan de kant waar het
medische apparaat zit om de kans op een potentiële
storing te minimaliseren.
• Schakel het draadloze apparaat onmiddellijk uit als
er enige reden is om te vermoeden dat er een
storing plaatsvindt.
• Lees en volg de instructies van de fabrikant van het
geïmplanteerde medische apparaat.
Als u vragen hebt over het gebruik van het draadloze
apparaat wanneer u een geïmplanteerd medisch
apparaat hebt, neemt u contact op met uw
zorginstelling.
Gehoorapparaten
170
Sommige digitale draadloze apparaten kunnen
storingen in bepaalde gehoorapparaten veroorzaken.
Neem contact op met uw serviceprovider als u last hebt
van dergelijke storingen.
Voertuigen
RF-signalen kunnen van invloed zijn op elektronische
systemen in gemotoriseerde voertuigen die verkeerd
geïnstalleerd of onvoldoende afgeschermd zijn
(bijvoorbeeld elektronische systemen voor
brandstofinjectie, elektronische antislip- of
antiblokkeer-remsystemen, systemen voor
elektronische snelheidsregeling of airbagsystemen).
Raadpleeg de fabrikant, of diens vertegenwoordiger,
van uw voertuig of van hieraan toegevoegde
apparatuur, voor meer informatie.
Het apparaat mag alleen door bevoegd personeel
worden onderhouden of in een auto worden
gemonteerd. Ondeskundige installatie of reparatie kan
gevaar opleveren en de garantie die eventueel van
toepassing is op het apparaat doen vervallen.
Controleer regelmatig of de draadloze apparatuur in
uw auto nog steeds goed bevestigd zit en naar behoren
functioneert. Vervoer of bewaar geen brandbare
vloeistoffen, gassen of explosieve materialen in
dezelfde ruimte als die waarin het apparaat zich
bevindt of onderdelen of toebehoren daarvan. Voor
auto's met een airbag geldt dat de airbags met zeer
veel kracht worden opgeblazen. Zet geen voorwerpen,
dus ook geen geïnstalleerde of draagbare draadloze
apparatuur, in de ruimte boven de airbag of waar de
airbag wordt opgeblazen. Als draadloze apparatuur
niet goed is geïnstalleerd in de auto en de airbag wordt
opgeblazen, kan dit ernstige verwondingen
veroorzaken.