6. Inbedrijfstelling, gebruik
Om extra opwarming te vermijden mogen in werking zijnde apparaten
niet worden blootgesteld aan directe zonnestraling!
Om ervoor te zorgen dat de druk veilig kan worden ontlucht in geval
van een storing moeten instrumenten met een veiligheidsventiel of
NL
veligheidsbehuizing een minimumafstand van 20 mm aanhouden tot
elk object.
6.4 Externe nulpunt-instelling (indien beschikbaar)
WAARSCHUWING!
Vonkgeneratie als potientiële ontstekingsbron
De nulpunt-instelling moet niet met behulp van gereedschap
met motoraandrijving worden uitgevoerd.
Zeer snel draaien van het instelmechanisme kan leiden tot
wrijvingswarmte en vonkgeneratie.
▶
Wijkt de wijzer af van het nulpunt (in drukloze toestand), dan kan het
nulpunt worden ingesteld door de sleufschroef van de voorzijde van het
instrument te draaien. Om de sleufschroef in te stellen is een sleuf-
schroevendraaier maat 1 nodig.
Het instelbereik van de wijzer is ±25°.
6.5 Toegestane omgevings- en bedrijfstemperaturen
De manometer moet zo worden aangebracht dat de toegestane
omgevings en meetstoftemperaturen met inachtneming van de invloed
door convectie en warmtestraling niet onder- of overschreden worden.
De invloed van de temperatuur op de nauwkeurigheid van de schaal
moet in acht worden genomen.
22
Stel het nulpunt in met behulp van een gewone sleuf-
schroevendraaier
Gebruikshandleiding capsulemanometer, model 63x.50 volgens ATEX