Download Inhoudsopgave Inhoud Print deze pagina

Bladerknoppen Inschakelen; Gevoeligheid Van Aanraakscherm Instellen; De Toestelgeluiden Instellen; Kaartinstellingen - Garmin Oregon 600 Series Gebruikershandleiding

Verberg thumbnails Zie ook voor Oregon 600 Series:
Inhoudsopgave

Advertenties

Liggende weergave: De knoppen worden aan de linker- of
rechterzijde van het scherm geplaatst als het toestel in de
liggende weergave wordt gebruikt.

Bladerknoppen inschakelen

Selecteer Stel in > Toegankelijkheid > Bladerknoppen >
Aan.
en
worden op het scherm weergegeven wanneer u in een
menu, lijst of raster kunt bladeren.

Gevoeligheid van aanraakscherm instellen

U kunt de gevoeligheid van het aanraakscherm aanpassen aan
uw activiteit.
1
Selecteer Stel in > Toegankelijkheid >
Aanraakgevoeligheid.
2
Selecteer een optie.
TIP: U kunt de instellingen van het aanraakscherm testen
met en zonder handschoenen afhankelijk van uw activiteit.

De toestelgeluiden instellen

U kunt het geluid voor berichten, toetsaanslagen,
afslagwaarschuwingen en alarmen instellen.
1
Selecteer Stel in > Tonen.
2
Selecteer het gewenste geluid voor ieder item.

Kaartinstellingen

Selecteer Stel in > Kaart.
Configureer kaarten: Hiermee kunt u de op het toestel geladen
kaarten in- of uitschakelen.
Oriëntatie: Hiermee stelt u in hoe de kaart wordt weergegeven
op de pagina. Bij Noord boven wordt het noorden boven aan
de pagina weergegeven. Bij Koers boven wordt uw huidige
reisrichting boven aan de pagina weergegeven. Bij
Automodus wordt een perspectief vanuit de auto met de
rijrichting naar de bovenkant van het scherm weergegeven.
Dashboard: Selecteert een dashboard voor weergave op de
kaart. Elk dashboard bevat andere informatie over de route
of de locatie.
Navigatieaanwijzingen: Hiermee stelt u in wanneer
navigatieaanwijzingen op de kaart worden weergegeven.
Tekensnelheid: Hiermee kunt u de snelheid aanpassen
waarmee de kaart wordt getekend. Als kaarten sneller
worden getekend, neemt de gebruiksduur van de batterij af.

Geavanceerde kaartinstellingen

Selecteer Stel in > Kaart > Geavanceerde instellingen.
Detail: Hiermee stelt u in hoeveel details op de kaart worden
weergegeven. Door het weergeven van meer details is het
mogelijk dat de kaart langzamer opnieuw wordt getekend.
Arcering: Geeft reliëfdetails weer op de kaart (indien
beschikbaar) of schakelt arcering uit.
Voertuig: Hiermee kunt u het positiepictogram wijzigen,
waarmee uw positie op de kaart wordt aangegeven. Het
standaardpictogram is een klein blauw driekhoekje.
Zoomknoppen: Hiermee wordt de autozoom en de locatie van
de knoppen in staande en liggende modus ingesteld.
Zoomniveaus: Hiermee wordt het zoomniveau ingesteld waarin
de items op de kaart worden weergegeven. De kaartitems
worden niet weergegeven wanneer het zoomniveau van de
kaart hoger is dan het geselecteerde niveau.
Tekstgrootte: Hiermee wordt de tekstgrootte voor kaartitems
ingesteld.
12

Spoorinstellingen

Selecteer Stel in > Sporen.
Opnamemethode: Hiermee selecteert u een methode om
sporen vast te leggen. Auto legt de sporen met variabele
intervallen vast voor een optimaal resultaat.
Interval: Hiermee selecteert u een vastleginterval voor het
spoorlog. Bij frequenter vastleggen van spoorpunten ontstaat
er een gedetailleerder spoor, maar raakt het spoorlog ook
sneller vol.
AutoArchiveren: Hiermee selecteert u een methode voor
automatisch archiveren om uw sporen te organiseren.
Sporen worden automatisch opgeslagen en gewist.
Auto Pause: Pauzeert het vastleggen van uw spoor
automatisch zodra u stopt met bewegen.
Automatisch starten: Hiermee kunt u automatisch een spoor
vastleggen zodra het toestel de satellieten heeft gevonden.
Uitvoerindeling: Hiermee kunt u de indeling kiezen voor het
vastleggen van een spoorlog. GPX-indeling is een
traditioneel spoor dat kan worden weergegeven op de
toestelkaart en kan worden gebruikt voor navigatie. Sporen
kunnen worden bekeken via Sporenbeheer. FIT-indeling is
een fitnessactiviteit die aanvullende informatie vastlegt (het
aantal ronden bijvoorbeeld). Activiteiten kunnen worden
bekeken op het toestel, maar zijn bedoeld voor Garmin
Connect. Selecteer Beide om uw gegevens in beide
indelingen tegelijkertijd vast te leggen. Deze optie verbruikt
meer opslagruimte.

Route-instellingen

Het toestel berekent routes die zijn geoptimaliseerd voor het
huidige type activiteit. De beschikbare route-instellingen zijn
afhankelijk van de geselecteerde activiteit.
Selecteer Stel in > Routebepaling.
Activiteit: Stelt een activiteit voor routebepaling in. Het toestel
berekent routes die zijn geoptimaliseerd voor het huidige
type activiteit.
Routeovergangen: Hiermee stelt u in hoe het toestel routes
bepaalt van het ene punt op de route naar het volgende.
Deze instelling is alleen beschikbaar voor sommige
activiteiten. Afstand hiermee wordt u naar het volgende punt
van de route geleid als u zich op een opgegeven afstand van
uw huidige punt bevindt.
Zet vast op weg: Zet het blauwe driehoekje, dat uw positie op
de kaart aangeeft, vast op de dichtstbijzijnde weg.

Koersinstellingen

U kunt de kompasinstellingen aanpassen.
Selecteer Stel in > Koers.
Scherm: Selecteer het type koersweergave voor het kompas:
Noordreferentie: Hiermee stelt u de noordreferentie van het
kompas in.
Ga naar lijn/wijzer: Hier kunt u de peilingwijzer gebruiken die
de richting van uw bestemming aanwijst, of de koerswijzer
gebruiken die de relatie weergeeft tussen uw
bewegingsrichting en de koerslijn naar uw bestemming.
Kompas: Selecteer Auto om over te schakelen van een
elektronisch kompas naar een GPS-kompas als u zich
gedurende een bepaalde periode met grotere snelheid
verplaatst.
Kalibreer kompas: Hiermee kunt het kompas kalibreren als uw
kompas onregelmatig werkt, bijvoorbeeld nadat u lange
afstanden hebt afgelegd of na extreme
temperatuurschommelingen. Zie
Het kompas
kalibreren.
Het toestel aanpassen

Advertenties

Inhoudsopgave
loading

Inhoudsopgave