een van de dialoogvensters Pagina-instelling, Afdrukken en Eigenschappen voor printer,
zoals hierboven beschreven.
●
Instellingen op het bedieningspaneel van de printer. De instellingen die op het
bedieningspaneel worden gewijzigd, hebben een lagere prioriteit dan instellingen die elders
worden gewijzigd.
De printerdrivers openen
Besturings-
systeem
Windows 98 en ME
Windows 2000, XP
en Server 2003
Mac OS X 10.2 en
later
NLWW
De instellingen van alle
afdruktaken wijzigen totdat
het softwareprogramma wordt
gesloten
1.
Klik in het menu Bestand
van het
softwareprogramma op
Afdrukken.
2.
Selecteer de printer en klik
op Eigenschappen.
De stappen kunnen variëren. Dit
is de meeste voorkomende
procedure.
1.
Klik in het menu Bestand
van het
softwareprogramma op
Afdrukken.
2.
Selecteer de driver en klik
vervolgens op
Eigenschappen of
Voorkeuren.
De stappen kunnen variëren. Dit
is de meeste voorkomende
procedure.
1.
Kies Print in het menu
Archief.
2.
Wijzig de gewenste
instellingen in de
verschillende pop-
upmenu's.
De instellingen van alle
afdruktaken wijzigen
1.
Klik achtereenvolgens op
Start, Instellingen en
Printers.
2.
Klik met de
rechtermuisknop op het
pictogram van de driver en
selecteer vervolgens
Eigenschappen.
1.
Klik achtereenvolgens op
Start, Instellingen en
Printers of Printers en
faxapparaten.
2.
Klik met de
rechtermuisknop op het
pictogram van de driver en
selecteer vervolgens
Voorkeursinstellingen
voor afdrukken.
1.
Kies Print in het menu
Archief.
2.
Wijzig de gewenste
instellingen in de
verschillende pop-
upmenu's.
3.
Klik in het pop-upmenu
Instellingen op Opslaan
als en typ een naam voor
de voorinstelling.
Deze instellingen worden in het
menu Instellingen opgeslagen.
Als u de nieuwe instellingen wilt
gebruiken, moet u de
opgeslagen voorinstelling
selecteren wanneer u een
programma opent en wilt
afdrukken.
De configuratie-instellingen
van het apparaat wijzigen
1.
Klik achtereenvolgens op
Start, Instellingen en
Printers.
2.
Klik met de
rechtermuisknop op het
pictogram van de driver en
selecteer vervolgens
Eigenschappen.
3.
Klik op het tabblad
Configureren.
1.
Klik achtereenvolgens op
Start, Instellingen en
Printers of Printers en
faxapparaten.
2.
Klik met de
rechtermuisknop op het
pictogram van de driver en
selecteer vervolgens
Eigenschappen.
3.
Klik op het tabblad
Apparaatinstellingen.
1.
Klik in het menu Voltooi
van de Finder op
Programma's.
2.
Open Utilities en open
vervolgens Afdrukbeheer
(Mac OS X 10.2) of
Printerconfiguratie
(Mac OS X 10.3 of
Mac OS X 10.4).
3.
Klik op de afdrukwachtrij.
4.
Klik in het menu Printers
op Toon info.
5.
Klik op het menu
Installatiemogelijkheden.
Apparaatsoftware
9