• Plaats geen papier dat de markering [
] markering(7) van de papiergeleider overschrijdt.
• Gebruik papier dat is bewaard bij de juiste temperatuur en vochtigheidsgraad. Gebruik geen papier dat gekruld
of gegolfd is door vochtigheid.
• Druk niet af op de achterzijde van papier waarop een andere printer heeft afgedrukt.
• Het papierformaat, de papiersoort en de papierdikte van de MP-lade worden soms op het paneel
weergegeven. U kunt de instelling wijzigen om het scherm te verbergen. Om dit scherm te verbergen,
selecteert u [Admin Setup (Beheerdersinst.)] > [Panel Setup (Paginainstellingen)] > [Paper setup when paper
exchange (Papierinstelling bij papierwisseling)] en stelt u het in op [Off (Uit)].
7
Sluit de papiergeleidingsklep (5).
• Papier wordt niet toegevoerd als de papierdeksel open is.
Als u altijd op hetzelfde papierformaat of dezelfde papiersoort afdrukt vanuit de
universele cassette, registreert u het papier op het bedieningspaneel.
Als u één keer afdrukt, gaat u naar "Open het af te drukken bestand en druk het af door
de onderstaande procedure te volgen".
• Wanneer een printer in de energiebesparingsmodus staat, drukt u op de knop «POWER SAVE
(ENERGIESPAARSTAND)» om de modus te herstellen.
• Controleer dat het bericht "Klaar voor afdruk" is weergegeven in het bedieningspaneel. Als het bericht niet
wordt weergegeven, drukt u op de knop «ON LINE (ONLINE)».
8
Druk op de knop «Fn».
9
Voer «9» «0» in op het numeriek toetsenblok en druk vervolgens op de knop
«ENTER (ENTER)».
10
Wanneer [Paper Size (Papierformaat)] wordt weergegeven, selecteert u het
formaat van het geplaatste papier en drukt u vervolgens op de knop «ENTER
(ENTER)».
- 63 -
4. Afdrukken