● Tekst-in-product: het installatievenster
wordt bijgewerkt zodat het gedeelte onder de
poortinstelling overeenkomt met het betreffende
tekst-in-apparaat. Weergegeven screenshot toont de
instellingen voor Generieke tekst.
● Transactie start: zodra Transactie start is
aangewezen, herkent het systeem de opgegeven
reeks als het begin van een transactie. U kunt de
instelling Ieder teken kiezen. Met deze instelling
wordt het systeem door ieder teken geactiveerd om
de start van een nieuwe transactie te herkennen.
● Transactie einde: zodra Transactie einde is
aangewezen, herkent het systeem de opgegeven
reeks als het einde van een transactie. Selecteer 0
meer regel(s) naast Transactie einde en geef een
waarde tussen 1 en 10 op. Het systeem herkent de
opgegeven reeks voor Transactie einde plus het
aantal regels als het einde van een transactie.
● Regelscheiding: wijs een reeks aan die het einde van
een regel aangeeft. U kunt beheerreeksen invoeren
door
te selecteren en vervolgens ^ in te voeren,
gevolgd door een letter. Voorbeeld: Return is ^M en
Regeltoevoer (nieuwe regel) is ^J.
● Reeks negeren: geef een reeks op die in
transactieopnamen moet worden genegeerd.
● Gevoelig voor hoofdletters: negeert hoofdletters in
reeksen die onder Transactie start, Transactie einde,
Regelscheiding en Reeks negeren zijn aangewezen.
Gevoelig voor hoofdletters is niet van toepassing op
beheerreeksen.
● Time-out: zodra Time-out is ingeschakeld, ziet het
systeem een transactie-einde als geen nieuwe reeks
wordt ingevoerd tijdens de opgegeven tijdsduur.
Selecteer een duur tussen 5 seconden en 15 minuten.
Als u RS-232, RS-485, USB-Serial 1 tot 8 of LAN 1
tot 16 als de poort selecteert, wordt de knop Poort
geactiveerd. Selecteer Installatie en configureer de
instellingen voor Baudsnelheid, Databit, Stop bit en
Pariteit.
• Als u een LAN van LAN1 tot 16 hebt geselecteerd
als de poort, selecteert u de knop Poortinstelling en
configureert u de netwerkpoortinstelling.
• Als u een USB-seriële poort gebruikt, werkt de
functie Tekst-in mogelijk niet als de USB-kabel wordt
verwijderd terwijl het systeem actief is.
● Titel: geef een naam op voor het tekst-in-apparaat.
● Acties: geef op welke acties moeten worden
ondernomen als tekst-in wordt gedetecteerd.
– Opname: geef op welke camera's een gekoppelde
opname moeten starten als zich een gebeurtenis
voordoet. Als de planning is ingesteld op de modus
Gebeurtenis of Tijd & gebeurtenis, starten de
geselecteerde camera's een gekoppelde opname
wanneer zich een gebeurtenis voordoet.
– Alarm-uit: geef de door gebeurtenis geactiveerde
alarm-uit-kanalen (voor de NVR en camera) en
-pieptonen op.
– Berichten: stel in dat u een melding van
gebeurtenissen ontvangt via e-mail, LAN1 tot 5,
SNS, Push en/of het Waarschuwingsvenster.
– PTZ: verplaatst de PTZ-camera naar een specifieke
voorkeurspositie wanneer zich een gebeurtenis
voordoet.
Om de functie Extern terugbellen te gebruiken, moet
de NVR zijn geregistreerd bij het externe programma.
Deel 2 - configuratie
59