Aantekening
•
De lensopening of de sluitersnelheid kunnen ingesteld worden door [F] (lensopening) of [SS]
(sluitersnelheid) aan te raken en door daarna de balk van de belichtingsmeter in het snelmenu
te verslepen (P59).
•
De helderheid van de LCD-monitor en die van de opgenomen beelden kunnen verschillen.
Controleer de beelden op het afspeelscherm.
•
Draai de bedieningsfunctieknop om de [LICHTMETER] af te beelden. Ongeschikte zones van
het bereik worden weergegeven in het rood.
•
Als er geen geschikte belichting is gevonden, gaan de diafragmawaarde en de sluitertijd rood
knipperen zodra de sluiterknop tot halverwege wordt ingedrukt.
•
De weergave van de sluitersnelheid zal terugtellen wanneer de sluitersnelheid op langzaam
gezet is en de sluiterknop volledig ingedrukt wordt.
•
Wij raden aan een statief te gebruiken met een lage sluitertijd.
•
Als de flitser geactiveerd is, is de snelste sluitersnelheid die geselecteerd kan worden 1/160
van een seconde.
(P75)
•
De [GEVOELIGHEID] wordt automatisch op [AUTO] ingesteld als u de opnamefunctie wisselt
naar de sluitertijdprioriteit AE-functie terwijl de [GEVOELIGHEID] op [
•
De [GEVOELIGHEID] wordt automatisch ingesteld op [ISO160] wanneer u de opnamefunctie
schakelt naar Handmatige belichting terwijl [GEVOELIGHEID] ingesteld is op [AUTO] of [
(Intelligent).
•
Wanneer u een lens gebruikt met een openingsring, wordt de instelling voor de
bedieningsfunctieknop effectief als u de openingsring naar de [A] positie draait en de instelling
van de openingsring krijgt prioriteit als u de openingsring naar een positie draait die niet [A] is in
de AE-openingsprioriteitfunctie.
•
De instelling van de ring voor de lensopening heeft voorrang als u een lens met een dergelijke
ring tijdens de handmatige belichting gebruikt.
Opnemen
- 102 -
] (Intelligent) staat.
]