RICHTLIJNEN BIJ STORINGEN
I) Thermo-elektrische regel- en beveiligingsappa-
ratuur
Algemeen:
Hanteer het elektrisch schema.
Ketel komt niet in bedrijf.
1 Kontroleer de instelling van de thermostaten.
2
Kontrofeer het waterniveau.
3 Kontroleer de gastoevoer.
4
Meet de thermokoppelspanning. Bij minder
dan 7 mV thermokoppel vervangen.
5
Waakvlam is te groot (blaast af) of te klein.
Korre kt afstellen d. m .v. waakvlam instel sch roef
op gasregelblok.
6 De
maximaalthermostaat
is
vergrendeld
(1lOOC) en heeft de beveiiigingsafsluiter ge-
sloten. Groen knopje onder afdekkap van de
thermostaat
indrukken,
waakvlammen op-
nieuw
ontsteken
(zie inbedrijfstellen)
en
waterniveau cq. circulatie controleren.
11) Elektrische regel-en beveiligingsapparatuur
Algemeen:
Hanteer het elektrisch schema en schakelvolg-
orde diagram.
Handeling:
Kontroleer de netspanning, de doorschakelende
stand van de thermostaten, de eindkontakten van
de smoorkleppen en de waterniveaubeveiliging.
Gaslek:
Sluit op de drukmeetnippel tussen de beveiligings-
afsluiters een U-buis manometer aan. Loopt de
druk
op,
dan laat beveiligingsaflsuiter VA 1 gas
door. Een uitwendig lek van het gasslot is vast te
stellen door de ruimte tussen de aansteekgasklep
en beveiligingsafsluiters onder druk te brengen en
de verbindingen af te zepen.
Zijn de verbindingen dicht, dan lekt of MK of VA 2.
Lekt de aansteekgasklep en/of beveiiigingsafslui-
ter, dan de klepzitting en klépschotel reinigen en
opnieuw kontroleren.
Geen ontstekingsvonk:
Kont roleer:
1
de spanning naar de ontstekingstransformator
2 de ontstekingselektrode afstand. Deze moet ca.
en de ontstekingselektrode.
1 à 2 mm zijn.
Geen aansteekvlam (wei ontstekingsvonk):
Kon troleer:
1 de spanning naar de aansteekgasklep(pen).
2 of VA 1 geopend is (uitvoering 010).
3 de gastoevoerleid i ng aansteekgask lep.
4
of
de inspuiter is verstopt.
5
of er lucht in de gasleiding zit.
Geen
hoofdvlam:
Kont ro leer:
1 de spanning naar de beveiligingsafsluiter(s).
2 de ionisatiestroom (min. 7 micro Amp.).
3 de afstelling van de vlambeveiligingen VB 1 en
4 de bedrading van de vlambeveiligingen.
Storingen van buitenaf:
1 De gasdruk valt weg.
VB 2 (zie onderhoudsvoorschrift).
De beveiligingsautomaat valt in storing. Na het
terugkeren van de gasdruk beveiligingsauto-
maat ontgrendelen (uitv. standaard) of Signale-
ring 'min. gasdruk', installatie vergrendelt (uitv.
013 en 010).
2 De netspaning valt weg. De ketel gaat uit. Na
het terugkeren van de netspanning zal de ketel
weer automatisch in bedrijf komen.
3 De netspanning wisselt. Wisselingen van meer
dan
+
10 of
-
15% veroorzaken het in storing
gaan van de beveiligingcapparatuur.
Niveau beveiliging
De nivobeveiliging werkt op basis van geleidbaar-
heid.
Kont roleer:
1
Bedrading naar de elektrode.
2 De stroomsterkte in de leiding naar de elektrode
Reset storing.
(deze moet liggen tussen 8 en 22 mA
).
Opmerking
Toevoegingen aan het C.V.-water kunnen leiden
tot storingen doordat de geleidbaarheidscoëffi-
ciënt van het water verandert.
13