Handleiding
2.0 Installatie
2.1 Voordat u begint
De twee applicaties, A217.1 / A317.1, zijn bijna identiek. A317.1
heeft echter een aantal extra functies die apart worden beschreven.
De applicaties A217.1 / A317.1 zijn erg flexibel. Dit zijn de
basisprincipes:
Tapwater (DHW - domestic hot water):
Met behulp van een weekprogramma (maximaal 3
"comfort"-periodes/dag) kan het tapwatercircuit in "comfort"-
of "opslag"-modus worden gezet (twee verschillende
temperatuurwaarden voor de gewenste tapwatertemperatuur op
S6).
De verwarmings-/laadtemperatuurvoeler S3 is de belangrijkste
voeler.
Wanneer de gemeten tapwatertemperatuur (S6) lager
wordt dan de gewenste tapwatertemperatuur, wordt de
tapwaterverwarmings-/laadpomp (P1) INGESCHAKELD.
De gemotoriseerde stuurklep (M1) wordt zo geregeld dat de
verwarmings-/laadtemperatuur op S3 behouden blijft. Deze
temperatuur is typisch 5–10 graden hoger dan de gewenste
tapwatertemperatuur. Er kan een max. waarde ingesteld worden.
Tapwater boiler met 1 temperatuurvoeler (S6):
Wanneer de gemeten tapwatertemperatuur (S6) hoger
wordt dan de gewenste tapwatertemperatuur, wordt de
tapwaterverwarmings-/laadpomp (P1) UITGESCHAKELD. De
post-runtijd kan ingesteld worden.
Tapwater boiler met 2 temperatuurvoelers (S6 en S8):
Wanneer de gemeten tapwatertemperatuur (S6) hoger wordt dan
de gewenste tapwatertemperatuur en de onderste temperatuur
(op S8) hoger wordt dan de uitschakeltemperatuur, wordt de
tapwaterverwarmings-/laadpomp (P1) UITGESCHAKELD. De
post-runtijd kan ingesteld worden.
Bij laadtoepassingen kan de tapwatercirculatie door de
tapwatertank (aansluiting A) of door de warmtewisselaar
(aansluiting B) lopen.
De oplossing met aansluiting A resulteert in het sluiten van de
gemotoriseerde stuurklep na de laadprocedure van de tapwater
boiler.
De oplossing met aansluiting B wordt gebruikt om het
warmteverlies in de tapwatercirculatieleiding te compenseren.
Verder wordt de circulatietemperatuur (op S3) na het laden
van de tapwater boiler geregeld, overeenkomstig de gewenste
tapwatertemperatuur.
De retourtemperatuur (S5) naar de voeding van de
stadsverwarming mag niet te hoog zijn. Indien dat het geval is,
kan de gewenste laadtemperatuur worden aangepast (naar een
lagere waarde), wat resulteert in het geleidelijk sluiten van de
gemotoriseerde stuurklep.
Bij een boiler-gebaseerde verwarmingsvoeding mag de
retourtemperatuur niet te laag zijn (dezelfde aanpassingsprocedure
zoals hierboven).
De aanvoertemperatuur, S2, wordt gebruikt voor het aanpassen van
de proportionele band (Xp) om een stabiele temperatuurregeling
te realiseren.
Op bepaalde dagen van de week is een anti-bacteriefunctie
beschikbaar voor activering.
De buitentemperatuurvoeler S1 wordt gebruikt om het
circulatiecircuit te beschermen tegen vorst.
De tapwatercirculatiepomp (P3) heeft een weekprogramma met
maximaal 3 AAN-periodes per dag.
4
DEN-SMT/DK
ECL Comfort 210 / 310, Applicatie A217 / A317
Typische A217.1. / A317.1-toepassing:
Het weergegeven schema is een fundamenteel en vereenvoudigd
voorbeeld en bevat niet alle onderdelen die nodig zijn in een systeem.
Alle genoemde onderdelen worden aangesloten op de
ECL-comfortcontroller.
Lijst van onderdelen:
S1
Buitentemperatuurvoeler
S2
Aanvoertemperatuurvoeler
S3
Laadtemperatuurvoeler
S5
Retourtemperatuurvoeler
S6
Tapwaterboiler temperatuurvoeler, boven
S8
Tapwater boiler temperatuurvoeler, onder
P1
Tapwaterlaadpomp (tapwaterverwarmingspomp)
P3
Tapwatercirculatiepomp
M1
Gemotoriseerde stuurklep
A1
Relaisuitgang, alarm
VI.LG.U2.10
Danfoss District Energy