Ingebruikname
Karaketeristieken van de bedienings- en veiligheidsautomaat
Werkingsdiagramma van de automaat SG 5xx
Code
x H y y y y
Geen vlamsignaal op het einde van de beveiligingstijd.
x x H y y y
Parasietlicht tijdens de voorventilatie of de voorontsteking.
x x x H y y
Luchtpressostaat: het contact sluit niet.
Luchtpressostaat: het contact gaat open bij het starten of tijdens
x x x x H y
de werking.
y y H x x x
Luchtpressostaat: het contact zit vastgelast.
y y y y H x
Verdwijnen van de vlam tijdens de werking.
x x H y y y — y y y y y
De kast werd manueel stilgelegd (zie ook vergrendeling).
Code
x
y
H
—
Benodigde ingangssignalen
Uitgangssignalen
Begrenzer
Luchtpressostaat Brandermotor
1
Koffer, motor, en SM onder spanning plaatsen,
2
Verificatie van de aanwezigheid van lucht
3
Einde van de voorventilatie
4
Transformator onder spanning zetten en einde
van de voorventilatie
Drukken op de
... veroorzaakt ...
knop R gedurende
...
... minder dan 9
het terugstellen of
seconden ...
het vergrendelen
van de kast.
... tussen 9 en 13
het wissen van de
seconden ...
statistische
gegevens van de
kast.
... meer dan 13
geen enkele
seconden ...
uitwerking op de
kast.
Oorzaak van de storing
Legende
Kort lichtsignaal
Lang lichtsignaal
Korte pauze
Lange pauze
Brand-stof-ventiel
Regeling
Transformator
5
Brandstofventiel onder spanning stellen
6
Verificatie van de aanwezigheid van de vlam
7
S.M. en brandstofventiel onder spanning stellen,
gewone werking
9
Einde van de regeling
10
Storingsmodus
0211 / 13 007 365D
De automaat SG 5xx stuurt en bewaakt de brander met
blaaslucht. Omdat het programma door een
microprocessor wordt uitgevoerd, zijn de tijden zeer
stabiel, en onafhankelijk van variaties van de
netspanning of van de omgevingstemperatuur. De
oliebranderautomaat heeft een bescherming tegen
onderspanning, zodat de werking van de installatie ook
bij extreme spanningsonderbrekingen niet in gevaar
komt. Wanneer de netspanning onder het vereiste
minimum ligt, schakelt de automaat uit zonder dat
daarbij een foutsignaal wordt gegenereerd. Wanneer
de spanning opnieuw normaal wordt, start de automaat
automatisch opnieuw.
Informatiesysteem
Het ingebouwde visuele informatiesysteem levert
informatie over de oorzaken van uitschakelen wegens
storing. De laatste storingsoorzaak wordt telkens in het
apparaat opgeslagen en kan ook na een
spanningsonderbreking, bij het opnieuw inschakelen
van het apparaat, nog worden teruggevonden. Bij
storing licht de diode in de ontstoringsknop R
permanent op, tot de storing wordt bevestigd, d.w.z. tot
de automaat ontstoord wordt. Om de tien seconden
wordt het permanent oplichten onderbroken en wordt
een flikkercode uitgezonden die inlichtingen geeft over
de oorzaak van de storing.
Via het uitleesapparaat dat als toebehoren verkrijgbaar
is, kunnen uit de automaat nog verdere inlichtingen
worden ontnomen over het werkings- en
storingsprocessen.
Vergrendeling en ontgrendeling
De automaat kan via een ontstoringsknop R worden
vergrendeld (in storingstoestand worden gebracht) en
ontgrendeld (ontstoord), voor zover er spanning aan de
automaat ligt.
Als de knop in normale werking of bij het opstarten
wordt ingedrukt, dan gaat het apparaat over in
storingstoestand. Als de knop wordt ingedrukt terwijl de
automaat in storingstoestand staat, dan wordt de
automaat ontgrendeld.
m
Afnemen en plaatsen van een automaat dienen
te worden uitgevoerd in afwezigheid van
spanning. De automaat mag noch worden
opengemaakt, noch gerepareerd.
Vlamcontrole
Servomotor
tlw
Wachttijd van de luchtpressostaat
tlk
Openingstijd van de servomotor, en aftellen van de
voorventilatie
tr
Sluittijd van de servomotor
tvz
Voorontstekingstijd
ts
Beveiligingstijd
tv2 Minimumtijd tussen ventiel 1en 2 van de brandstof
Storing
Ontgrendeling
17