VOORZICHTIG
D Een nieuw systeem moet grondig gereinigd en getest
worden voordat er vloeistof in het reduceerventiel kan
komen, zodat geen vuil of verstopping in het reduceer-
ventiel kan raken en dat beschadigen.
D Gebruik altijd de laagst mogelijke lucht- en vloei-
stofdruk voor uw toepassing. Een hoge druk kan
vroegtijdige slijtage geven aan spuittip, reduceer-
ventiel en pomp.
OPMERKING: Referentienummers en -letters tussen
haakjes in de tekst verwijzen naar de
afbeeldingen 1 tot en met 5 en naar de
onderdelentekeningen.
De materiaaldruk regelen
Veergeregelde reduceerventielen
1.
Sluit het reduceerventiel: draai de afstelhendel (1)
linksom om de veerspanning vrij te geven. Zie Afb. 3.
2.
Start de pomp en open de inlaatkogelkraan (B) van
het vloeistofreduceerventiel om vloeistof in het reduceer-
ventiel te laten komen. Zie Afb. 1.
3.
Draai de afstelhendel (1) rechtsom om de vloeistofdruk
te verhogen. Zie Afb. 3. Stel de druk af zodat het ge-
wenste spuitpatroon ontstaat. Voordat u de druk van
het reduceerventiel vermindert moet u de druk in de
pistoolslang iets ontlasten, om de juiste aflezing van
de manometer te krijgen. Draai de borgmoer (3) op
de kap (5) van het reduceerventiel aan om de juiste
drukinstelling vast te houden.
Afb. 3
6
308325
Toepassing
5
3
1
02729
Luchtgeregelde reduceerventielen
1.
Start de pomp en open de inlaatkogelkraan (B) van
het vloeistofreduceerventiel om vloeistof in het reduceer-
ventiel te laten komen. Zie Afb. 2.
2.
Vergroot de luchtdruk om de gewenste vloeistofdruk te
verkrijgen. Voordat u de druk van het reduceerventiel
vermindert, moet u eerst de druk in de pistoolslang iets
ontlasten, om de juiste aanwijzing van de manometer
te krijgen.
OPMERKING: Let op dat het drukontlastingsgat (J) in de
luchtleidingsfitting (2) niet afgestopt is. Zie
Afb. 4. Om de beste resultaten te krijgen
gebruikt u voor het regelen van dit vloeistof-
reduceerventiel een luchtreduceerventiel
met een membraan met een diameter van
ten minste twee inch.
Spoelprocedure
1.
Spoel het reduceerventiel door met een geschikt op-
losmiddel, wanneer de rest van het systeem ook wordt
doorgespoeld.
2.
Verwijder de manometer, als de materiaaldruk het meet-
bereik van de manometer te boven zal gaan.
3.
Alleen bij veergeregelde reduceerventielen.
a.
Schakel de pomp uit en ontlast de druk in het systeem
door het tegendrukventiel (E) of ander bypass-ventiel
te openen. Zie Afb. 1.
b.
Draai de afstelhendel (1) rechtsom om de kraan
van het reduceerventiel te openen tot de gewenste
uitlaatdruk en stroomsnelheid voor het spoelen. Zie
Afb. 3.
4.
Alleen bij de luchtgeregelde reduceerventielen.
a.
Verhoog de luchtdruk om de gewenste vloeistofdruk
voor het spoelen te verkrijgen.
b.
Let op dat het drukontlastingsgat (J) in de lucht-
leidingsfitting (2) niet afgestopt is. Zie Afb. 4.
5.
Spoel door om grondig te reinigen. Gebruik bij het
spoelen altijd de laagst mogelijke druk.
6.
Alleen bij veergeregelde reduceerventielen
Draai na het spoelen de afstelhendel (1) linksom naar
de vorige drukinstelling. Ontlast gedeeltelijk de druk in
de pistoolslang om de juiste drukaflezing op de mano-
meter te krijgen.