Toepassingsbeschrijving compact office EIB
3.3 Beschrijving van de parameters
3.3.1 Uitgangen licht A, B
Schakelen (aan/uit)
Constantlichtregeling
Volautomaat
Halfautomaat
1.0 tot 8.0
-60% tot +120%
Theben AG
Schakelen of constantlichtregeling: Schakelen (aan/uit)
De uitgang licht zendt bij het herkennen van een beweging en onvoldoende
lichtsterkte een AAN-telegram. Na afloop van de nalooptijd of bij voldoende
lichtsterkte wordt een UIT-telegram verzonden.
Schakelen of constantlichtregeling: Constantlichtregeling
De uitgang licht regelt bij het herkennen van een beweging en onvoldoende
lichtsterkte de verlichting op de ingestelde normwaarde voor de lichtsterkte en
houdt deze bij daglichtschommelingen constant. Na afloop van de nalooptijd (of
bij voldoende lichtsterkte, als de verlichting al op een minimum is gedimd) wordt
de verlichting uitgeschakeld. Een tweede uitgang licht kan met een lichtsterkte-
verplaatsing hiervoor worden geregeld.
Opmerking: Zijn twee uitgangen licht A en B actief, dan bevinden zich beide uit-
gangen samen in regel- of schakelwerking. Een combinatie van regel- en schakel-
werking is niet mogelijk.
Vol- of halfautomaat: Volautomaat
In de bedrijfsmodus "Volautomaat" schakelt of regelt de uitgang licht automa-
tisch de verlichting, afhankelijk van de aanwezigheid en de lichtsterkte in de
omgeving. Het uitschakelen vindt automatisch plaats.
Vol- of halfautomaat: Halfautomaat
In de bedrijfsmodus „Halfautomatisch" moet de verlichting altijd handmatig met
drukknoppen of de afstandsbediening worden ingeschakeld. Het uitschakelen
vindt automatisch plaats.
Opmerking: In beide bedrijfsmodi kan de verlichting telkens handmatig worden
ingeschakeld, ook bij voldoende daglicht. Het licht brandt ten minste 30 min.,
mits personen aanwezig zijn. Vervolgens controleert de melder de behoefte aan
licht weer aan de hand van de ingestelde lichtsterkte en gaat het licht uit als het
licht genoeg is. Wordt de ruimte (eerder) verlaten, dan gaat het licht uit na afloop
van de ingestelde nalooptijd. (Zie voor het inschakelgedrag ook hoofdstuk 3.4,
Drukknoppen)
K[`Yc]d]f af'mal!2 <] e]d\]j k[`Yc]dl \] Z]da[`laf_ af&
;gfklYfl] da[`lj]_]daf_2 \] e]d\]j j]_]dl Y^`Yfc]dabc nYf \] af_]kl]d\] da[`lkl]jcl]&
Lichtsterktewaarde
De lichtsterktewaarde is tussen 1,0 en 8,0 instelbaar. Voorinstelling is de waarde
4.0 die met een lichtsterkte van ca. 400 Lux overeenkomt. (richtgrootte, afhan-
kelijk van de ruimte: 2~100 Lux, 3~200 Lux, 4~400 Lux, 5~800 Lux, 6~1600
Lux). In de stand Schakelen is de lichtsterktewaarde d.m.v. de instelling "geen,
enkel afhankelijk van aanwezigheid" deactiveerbaar. De serviceafstandsbediening
QuickSet plus helpt bij de instelling van de lichtsterktewaarde onder inachtne-
ming van de reflectiefactor (zie bedieningsaanleiding van de melder).
Lichtsterkteverschil
(Instelling slechts mogelijk indien twee lichtgroepen actief zijn)
Het helderheidsverschil stelt de verschillende behoeften aan licht van de licht-
groep B in vergelijking met lichtgroep A in:
=]f hgkala]n] oYYj\] Z]l]c]fl \Yl af `]l Z]j]ac nYf da[`l_jg]h : eaf\]j \Y_-
licht voorhanden is (er wordt meer kunstlicht gebruikt).
Kqf[`jggf Z]l]c]fl \Yl \] Z]a\] da[`l_jg]h]f `geg_]]f _]k[`Yc]d\ g^ _]j]_]d\ ogj\]f&
=]f f]_Yla]n] oYYj\] Z]l]c]fl \Yl af `]l Z]j]ac nYf da[`l_jg]h : e]]j \Y_da[`l
voorhanden is (er wordt minder kunstlicht gebruikt).
Voorbeeld: In een kantoor met veel daglicht zijn twee lichtgroepen geïnstalleerd.
De lichtgroep A is in de buurt van de venstergevel, de lichtgroep B binnen in de
ruimte. Zinvolle instelwaarden zijn +20% of +40%.
Pagina 16
Technische veranderingen en drukfouten voorbehouden