Richtwaarden voor de branderinstelling
Richtwaarden voor de branderinstelling
Aanwijzingen voor branderinstelling bij gesloten werking
De instelling van de brander moet met alle daarbij
behorende geadapteerde leidingen (bijv. toevoer, rook-
gas, enz.) plaatsvinden.
Bij gebruik van LAS of coaxiale, concentrische systemen
Voor de branderinstelling moet de ketelwatertempera-
tuur minstens 60 °C bedragen.
Bij gebruik van parallelle of coaxiale systemen
Als op het tijdstip van de branderinstelling de buiten-
luchttemperatuur van +15 °C afwijkt, adviseren we de
CO
-waarde via de inregeling van de luchthoeveelheid
2
conform de volgende tabel in te stellen. Instelproces
zie hoofdstuk "Luchthoeveelheid inregelen", richtwaar-
den voor luchtkleppen- en injectorstokinstelling kunnen
in geringe mate afwijken, bepaald door geodetische
hoogte, luchtdruk en temperatuur.
15,5
14,5
13,6
13,5
12,5
-15
-10
Buitentemperatuur in °C
Afb. 23
Gemeten luchtdruk
A
Aangenomen gemiddelde luchtdruk
B
C
Referentiepunt buitentemperatuur/CO
Veronderstellingen bij de tabel:
lengte van de luchttoevoerleiding (
■
stookruimtetemperatuur:
■
Luchtdruk bij geodetische hoogte
a
b
c
d
e
38
-5
0
5
10
-gehalte
2
80 mm) in het gebouw
7
Na het instellen mogen geen andere leidingen aange-
sloten of bestaande leidingen verwijderd of veranderd
worden.
Bij de instelling moet ook rekening worden gehouden
met de plaatselijke gemiddelde luchtdruk.
a
b
c
d
e
15
15
20
20
25
m
tot 300
mbar
940
mbar
960
mbar
980
mbar
1000
mbar
1020
5 m
18 tot 22 °C
tot 600
tot 1000
905
860
925
880
945
900
965
920
985
940