Iedere triggerfunctie kan geactiveerd en gedeactiveerd worden.
Deze functie kan ook in de overzichtslijst worden uitgevoerd door op de naam te klikken.
3. Voer hier een naam in.
4. Leg met 'Voorwaarde' vast welke triggerfunctie deze start.
Op een groepsadressen gebaseerde voorwaarden kunnen ofwel een triggerende voorwaarde
zijn of een voorwaarde die bij het triggeren van een andere voorwaarde wordt gevalideerd. Het
type voorwaarde kan worden gewijzigd door op het symbool te klikken dat links van iedere
voorwaarde staat.
Opmerking
Voorwaarden als http-trigger zijn altijd triggerende voorwaarden.
Bij gebruik van meer dan één voorwaarde kunt u voor de vergelijking van de verschillende
voorwaarden EN of OF voor de validatie gebruiken. Om tussen beide opties te wisselen, klikt u
op EN/OF.
U kunt links en rechts naast de voorwaarden haakjes voor complexere functies plaatsen door
links of rechts naast een voorwaarde te klikken. Met een rechtsklik op het haakje wordt het
haakje verwijderd. Het aantal relatieve haakjes wordt gevalideerd.
Acties worden altijd in de volgorde uitgevoerd waarin ze toegevoegd zijn. Daarom kunt u een
'WACHTEN'-actie toevoegen om te pauzeren voordat de actie wordt uitgevoerd.
Om de trigger op een apparaat beschikbaar te maken, moet het project op het apparaat worden
geladen. Op de pagina 'Alarmmeldingen' van het apparaat worden de triggers weergegeven.
Triggers kunnen hier geactiveerd of gedeactiveerd worden. Bovendien kan een simulatie
worden uitgevoerd om de uit te voeren acties te controleren.
Als de optie 'Acties' in de gebruikersprotocollen geactiveerd is, geeft het logboekbestand de
validatie van de triggers aan en wordt aangegeven of de acties correct zijn uitgevoerd.
De volgende voorwaarden kunnen worden geselecteerd (afhankelijk van het voorwaaredetype
zijn verdere instellingen mogelijk om de voorwaarde verder te variëren):
groepsadres (vastleggen van een groepsadres dat een gebeurtenis/functie triggert)
■
HTTP-trigger
■
protocol verbonden/verbroken (verbinden of verbreken met KNX-protocol)
■
trigger aanwezigheidsmelding (trigger bij melding als eindapparaat zich weer in het
■
thuisnetwerk bevindt)
5. Leg met 'Acties' vast welke gebeurtenis/functie wordt getriggerd als aan de voorwaarde
wordt voldaan.
Producthandboek 2CKA002273B8903
Inbedrijfname
│56