Hanteren
De pomp kan worden getransporteerd en verticaal of horizontaal opgeslagen. Zorg ervoor dat de pomp goed is bevestigd en ze niet kan
wegrollen.
LET OP!
De pomp moet altijd op een stevig oppervlak staan zodat ze niet kan omvallen. Dit geldt voor elke hande-
ling, transport, test en installatie.
LET OP!
Til de pomp altijd bij de draaghendel op. Nooit bij de kabel of de slang.
LET OP!
α max ≤45º. De hoek α tussen de hartlijn van de eenheid en de hijsinrichting mag niet groter zijn dan 45º.
OPMERKING!
Bescherm de kabel altijd zodat er geen vocht in de kabel binnendringt. In voorkomend geval kan water in de
klemmendoos binnendringen of via de kabel in de motor.
Als de pomp gedurende lange tijd niet wordt gebruikt, moet ze tegen stof en hitte worden beschermd. Na een lange opslagperiode moet
de pomp worden nagezien en moet het schoepenrad handmatig worden rondgedraaid alvorens de pomp terug in bedrijf wordt genomen.
Controleer de dichtingen en de kabelingang in het bijzonder.
Installeren
Veiligheidsmaatregelen: Om het ongevalsrisico tijdens het onderhoud en de installatie te beperken, moet u uiterst voorzichtig te werk
gaan en opletten voor elektrocutie.
LET OP!
De hijstakel moet altijd op het pompgewicht berekend zijn. Zie de sectie "Productbeschrijving".
Installeren van de pomp: Leg de kabels zo dat er geen kink in kan komen. Sluit de kabel aan. Sluit de toevoerleidingen aan. Slangen,
leidingen en kleppen moeten zo gekozen worden dat ze compatibel zijn met de pompkop. Zet de pomp op een stevig oppervlak dat
voorkomt dat de pomp omvalt of zich ingraaft. De pomp kan ook worden opgehangen aan de draaghendel.
Elektrische aansluitingen
De pomp moet worden aangesloten op elektrische con tacten of startapparatuur die gemonteerd zijn op een plaats waar ze niet door
water overstroomd kunnen worden.
LET OP!
De elektrische apparatuur moet altijd geaard zijn. Dit geldt zowel voor de pomp als voor de regelaars.
LET OP!
De elektrische installatie moet beantwoorden aan de nationale en lokale wetgeving.
Controleer dat de netspanning, frequentie, startapparatuur en startmethode overeenkomt met de bepalingen van het motortypeplaatje.
N.B. Een pomp die is gemaakt voor 400 V 50 Hz, 460 V 60 Hz kan worden gebruikt in het bereik 380-415 V 50 Hz, 440-480 V 60 Hz.
Aansluiting van stator en motorgeleiders
Het schakelschema vindt u terug in de bijlage van het werkplaatshandboek.
Kabelmarkering op pompkabels:
U1/T1, V1/T2, U2/T3, U2/T4, V2/T5, W2/T6 = fasemarkering voor de stator (DoL-start)
"F" wordt gebruikt voor motorbeveiliging, bimetaal-begrenzers en PT100's.
"D" wordt gebruikt voor vochtsensoren. D1, D2, D3 = afdichting, motor- en aansluitkamer
De elektrische installatie moet door een erkende elektricien worden gecontroleerd.
6008630-01
3