Netwerkinstellingen (TCP/IP configureren)
Als u uw apparaat op een netwerk aansluit moet u eerst de TCP/IP-
instellingen voor het apparaat configureren. De onderstaande instellingen
zijn de vereiste basisinstellingen voor het gebruik van uw apparaat als een
netwerkapparaat. U kunt TCP/IP, DNS-server, TCP/IPv6, Ethernet en de
methodes voor het toewijzen van IP-adressen instellen.
1
Ethernet
U kunt de Ethernet-instellingen instellen.
Tik op Instellingen > Netwerkinstell. > Ethernet vanaf het startscherm of
tik op Apps.
U kunt deze functie ook gebruiken via de SyncThru™ Web Service.
Open de webbrowser vanaf uw netwerkcomputer en typ het IP-adres
van uw apparaat (zie "Tabblad Instellingen" op pagina 178).
•
Ethernetpoort: U kunt de Ethernetpoort inschakelen/uitschakelen.
•
Ethernet-snel.: kies de snelheid voor Ethernet.
•
MAC-adres: toont het Mac-adres van het apparaat.
2
TCP/IP-protocol
U kunt de IPv4-instellingen instellen.
Tik op Instellingen > Netwerkinstell. > Ethernet > TCP/IPv4 vanaf het
startscherm of tik op Apps.
U kunt deze functie ook gebruiken via de SyncThru™ Web Service.
Open de webbrowser vanaf uw netwerkcomputer en typ het IP-adres
van uw apparaat (zie "Tabblad Instellingen" op pagina 178).
IP-instelling
U kunt de methode voor het toewijzen van IP-adressen kiezen.
•
Stat.: selecteer om het IP-adres/subnetmasker/gatewayadres
handmatig in te voeren.
•
BOOTP: het IP-adres/subnetmasker/gatewayadres worden
automatisch toegewezen door de BOOTP-server.
•
DHCP: het IP-adres/subnetmasker/gatewayadres worden automatisch
toegewezen door de DHCP-server.
333
3. Netwerkinstallatie