Condensor / Gaskoeler
Principle
De condensor in een transkritisch CO2 systeem wordt ook wel
een gaskoeler genoemd. In tegenstelling tot in een HFK-systeem,
wordt de onderkoeling niet geregeld door een condensor, maar
door het hogedruk ventiel Vhp.
De gaskoelerregeling moet de temperatuur regelen in de uitlaat
van de gaskoeler, zodat deze de laagste mogelijke waarde heeft en
het energieverbruik van de ventilatoren minimaal is. Echter, deze
moet niet zo laag zijn dat wordt verhinderd dat de ontvangerdruk
wordt gehandhaafd.
Condensorregeling (Gaskoeler) vindt plaats via een stappenrege-
ling of toerenregeling van de ventilatoren.
• EC motoren
Er wordt hier een analoog uitgangssignaal gebruikt, dat de venti-
latoren regelt van 0 tot maximum capaciteit.
• Stappenregeling
De regelaar kan maximaal 4 condensorstappen regelen die
sequentieel in- en uitgeschakeld worden.
• Toerenregeling
De analoge uitgang van de regelaar is aangesloten op een
toerenregeling. Alle ventilatoren worden toerengeregeld. Het is
mogelijk in combinatie met de toerenregeling ventilatoren aan
en uit te schakelen. De regeling wordt dan gebaseerd op het
volgende;
- Alle ventilatoren hebben hetzelfde toerental
- Alleen het noodzakelijke aantal ventilatoren is actief
- Bij stoppen voor starten is "PumpDel" het moment voor de
omschakeling.
Capaciteitsregeling van de condensor
De condensordruk wordt geregeld aan de hand van de actuele
waarde van de condensatiedruk en is afhankelijk of de druk da-
lende of stijgende is.
De regelaar schakelt ventilatoren in, zodat het verschil tussen de
actuele condensordruk en de ingestelde waarde zo klein mogelijk
is.
Selectie regelsensor
De capaciteitsregelaar regelt vanuit de temperatuursensor Sgc,
aangebracht op de uitlaat voor de gaskoeler.
Regelsensor = Sgc
De Pc gebruikt worden voor het beveiligen van een te hoge con-
densatiedruk en zal ervoor zorgen dat compressorcapaciteit wordt
afgeschakeld bij een te hoge condensatiedruk.
Regeling bij sensorfout:
Regelsensor = Pc
Bij uitval op Sgc schakelt de regelaar over naar een 'noodkoelpro-
cedure' waarmee wordt geprobeerd de regeling te handhaven.
100
Capaciteitsregeling
RS8HF110 © Danfoss 2017-07
Referentie van de condensatiedruk
De instelling van de condensatiedruk kan op twee manieren
gedefinieerd worden. Als een vaste referentie, of als een vlottende
referentie afhankelijk van de buitentemperatuur.
Vaste referentie
De instelling voor de condensatiedruk wordt ingesteld in °C
Vlottende referentie (aanbevolen)
Deze functie staat een verschuiving van de condensatiedruk-
instelling toe, is afhankelijk van de buitentemperatuur en is
toegestaan binnen een vastgesteld gebied.
De referentie wordt gebaseerd op:
- de buitentemperatuur gemeten met de Sc3 sensor.
- Het minimum temperatuurverschil tussen de buitentemperatuur
en de condensatietemperatuur bij 0% compressorcapaciteit
- het maximale temperatuurverschil tussen de buitentemperatuur
en de condensatiedruk (selectie condensor) (Dim tmK)
- de ingeschakelde compressorcapaciteit
Het minimum temperatuurverschil (min tm) bij lage belasting
moet ongeveer op 2K worden ingesteld. Deze instelling
voorkomt het probleem dat alle ventilatoren draaien bij 0%
compressorcapaciteit.
Stel het temperatuurverschil (dim tm) in bij maximale belasting
(bijvoorbeeld 3 K).
De regelaar houdt nu een temperatuursverschil aan afhankelijk
van de ingeschakelde compressorcapaciteit.
Warmteterugwinning
De condensatiedruk mag tijdens warmteterugwinning worden
verhoogd. Dat wordt genoemd in hoofdstuk 'Warmteterugwin-
ning' .
Begrenzing van de referentie
Om de installatie te beschermen tegen een te hoge of een te
lage referentie, moeten de grenzen waarbinnen de referentie kan
verschuiven worden ingesteld
PcRef
Max
Min
(De maximum waarde kan worden overschreden door de warmte-
terugwinfunctie).
AK-PC 772A