12 Programmering
12.1 Goed gebruik
Noteer de instellingen. Zo kunt u zelfs na lange tijd alle programmeringen nog eens nalopen en aanpassen aan
nieuwe vereisten.
Noteer toegangsgegevens zoals gebruikersnaam, geheugencelnummer, gebruikers-PIN, transpondernummer,
enz. zodat u weet wie toegang heeft tot het systeem. Bovendien is het met deze gegevens ook heel eenvoudig
om individuele gebruikers-PIN's, gebruikerstransponders of gebruikersvingerafdrukken te wissen.
12.2 Algemene instructies
Het toegangssysteem kan natuurlijk naar de fabrieksinstellingen worden teruggezet, waarbij alle instellingen verloren
gaan (opgeslagen PINs, transponders en vingerafdrukken blijven in dit geval behouden en moeten eventueel afzon-
derlijk worden gewist).
Het toetsenpaneel wordt hoofdzakelijk gebruikt voor de programmering.
Een mastertransponder of mastervingerafdruk kan ook worden gebruikt om gebruiker-PINs/-transponders/-vingeraf-
drukken in te lezen of te wissen.
In het toegangssysteem kunnen maximaal 10 "Bezoeker"-PIN's of -transponders worden opgeslagen. Voor elk van de
bezoeker-PIN's/-transponders kan worden geprogrammeerd na welk aantal toegangspogingen (instelbaar zijn 1 - 10
pogingen) de PIN/transponder ongeldig wordt.
U kunt bijvoorbeeld een bezoekerstransponder zo programmeren dat deze slechts één keer toegang
verleent. Deze wordt dan vervolgens automatisch uit het geheugen van het toegangssysteem verwijderd
en dus ongeldig gemaakt.
Er zijn 1000 geheugens voorzien voor de transponders en vingerafdrukken:
Geheugencelnummers 0 - 98: Gebruikersvingerafdrukken
Geheugencelnummer 99: Mastervingerafdruk
Geheugencelnummers 100 - 987: Gebruiker-PIN's en/of gebruikerstransponders (afhankelijk van de toegangs-
modus)
Geheugencelnummer 988 of 989: Paniek-gebruikersgroepen
Geheugencelnummers 990 - 999: Bezoeker-PINs of bezoekerstransponder
Het toegangssysteem schakelt de toetsenverlichting automatisch uit wanneer gedurende 20 seconden geen con-
tact met het sensorveld wordt gedetecteerd. De eerste aanraking van het sensorveld activeert alleen de verlich-
ting en wordt als invoer beschouwd; in dit geval geeft het toegangssysteem geen geluidssignaal.
Telkens wanneer een geldige toets wordt ingedrukt, geeft het toegangssysteem een kort geluidssignaal ter be-
vestiging. Na een correcte invoer klinkt een langer geluidssignaal en ter bevestiging brandt de LED kort groen.
Bij onjuiste invoer geeft het toegangssysteem 3 korte geluidssignalen en knippert de rode LED 3 keer.
16