2.
Stel de maai-eenheid in op de gewenste
maaihoogte.
3.
Draai een mes zodat dit recht naar voren wijst.
4.
Meet met een korte liniaal de afstand van de
grond tot de voorste rand van het mes. Draai
de rand van het mes achterwaarts en meet de
afstand van de grond tot de rand van het mes.
5.
Trek de afstand aan de voorkant van de afstand
aan de achterkant om de schuinstand te
berekenen.
6.
Draai de contramoeren op de onderkant van de
maaihoogtestang los
1. Maaihoogtestang
7.
Draai de andere maaihoogtestangen om de
achterkant van de maai-eenheid hoger of
lager te zetten en een correcte schuinstand te
verkrijgen.
8.
Draai de contramoeren vast.
Ongelijke meshoogte
corrigeren
In verband met verschillen in gazoncondities
en de instellingen van het tegengewicht van de
tractie-eenheid, verdient het aanbeveling een deel van
het gazon te maaien en het uiterlijk ervan controleren
voordat u het gazon echt gaat maaien.
1.
Stel het maaidek in op de gewenste maaihoogte;
zie
De maaihoogte instellen (bladz.
2.
Controleer of de voor- en achterbanden een
spanning van 1,38 bar hebben. Indien nodig
moet u ze oppompen totdat de bandenspanning
correct is.
3.
Controleer of de banden van alle zwenkwielen
een spanning van 3,45 bar hebben.
4.
Controleer op kromme messen; zie
op kromme messen (bladz.
(Figuur
17).
Figuur 17
2. Contramoer
12).
Controleren
22).
5.
Maai het gras in een testgebied om te
controleren of alle maai-eenheden op dezelfde
hoogte maaien.
6.
Als de maai-eenheden nog moeten worden
afgesteld, zoek dan een vlak oppervlak met een
rechte rand van minstens 2 meter.
7.
Om het mesvlak gemakkelijker te meten, moet u
de machine in de hoogste maaistand zetten; zie
De maaihoogte instellen (bladz.
8.
Laat het maaidek neer op een vlak oppervlak.
Verwijder de kappen van de bovenkant van de
maai-eenheden.
9.
Draai het mes op elke as totdat de uiteinden in
de lengterichting liggen.
10.
Meet de afstand van de grond tot de voorste
rand van het mes.
11.
Stel de opvulstukken op de zwenkwielvork(en)
af zodat de maaihoogte overeenstemt met de
sticker; zie
Zijafvoer gebruiken
g012232
Het maaidek is uitgerust met een scharnierende
grasgeleider, die het maaisel zijwaarts en omlaag
naar het gazon afvoert.
GEVAAR
Als de grasgeleider, afsluiter van de afvoer
of de grasvanger niet op de juiste plaats zijn
gemonteerd, is er gevaar voor contact met
de messen of uitgeworpen voorwerpen voor
uzelf en anderen. Contact met het draaiende
maaimes en uitgeworpen voorwerpen kan
lichamelijk of dodelijk letsel veroorzaken.
• Verwijder de grasgeleider nooit van het
maaidek omdat hiermee het maaisel
wordt afgevoerd naar het gazon. Een
beschadigde grasgeleider moet direct
worden vervangen.
• Steek nooit handen of voeten onder het
maaidek.
• U mag het uitwerpgebied en de
maaimessen niet reinigen tenzij u de
aftakasschakelaar hebt uitgeschakeld, het
contactsleuteltje naar de stand Uit hebt
gedraaid en het sleuteltje hebt verwijderd.
• Controleer of de grasgeleider omlaag staat.
16
12).
De maaihoogte instellen (bladz.
12).