II.
BEDIENING
Voorde
funkties
vanknoppenen
aansluitbussen,
zie
fig.
1
en
2,
biz,
9.
A,
Vooruitslag
1,
Zetde meetgebiedenschakelaar
(SKI)
in
de stand
"1
V",
de
keuzeschakelaar
(SK2)
in
de stand
"+V^"
of
en
de
ijkschakelaar (SK3)
(op
de achterzijde)
omlaag,
2,
Stel
de wijzeruitslag
met
behulp
van
potentiometer
op precies
nul
in.
3,
Zet de
keuzeschakelaar vervolgens
in
stand "V'^
",
4,
Stel
de wijzeruitslag
met
behulp
van
potentiometer
R31
op precies
mil
in.
B.
IJken
a.
Voor
spanning
s
met
ingen
1.
Zet
de
meetgebiedenschakelaar
(SKI)
in
de stand
"lOV'ende
keuzeschakelaar
(SK2)
in
de stand
2.
Zetde
ijkschakelaar (SK3)
omhoog
en
noteer de
meter-
aanwijzing.
3,
Zet de ijkschakelaar vervolgens
weer omlaag
en ver-
bind
de
ijk
spanning sbus (BU6)
met
bus
"1^"
(BUI).
4,
Stel
met
potentiometer
R21
de
mete
raanwij
zing
zo
in
dat
deze
gelijk
is
aan
de genoteerde
waarde.
Tijdens het
ijkenmag
op de gelijkspanningsingangsbussen
BUI
en
BU2
geen spanning aangesloten
zijn.
Daar
de
juiste instelling
van
de buisvoltmeter
door
net-
spanning
sverander
ingen
wordt
bei'nvloed,
verdient
het
aanbeveling de
ijking
regelmatig
te
herhalen.
b.
Voor weerstandsmetingen
1,
Zet de
keuzeschakelaar
(SK2)
in
de stand
"xl
",
2,
Sluit
de
buesen
"
"
(BU4
en BUS)
kort.
3,
Stel
de wijzeruitslag
met
behulp
van
potentiometer
"
SI
"
(R2)
op precies
0
Q
in.
C.
Meten
1,
Gelijk
spanningen
Gelijkspaimiiigen
worden gemeten
via
de bus sen
"4^"
(BUl)
en "0" (BU2),
De
keuzeschakelaar
(SK2)
moet
in
de stand
worden
gezet
bij
het
meten
van
positieve
spannin-
gen en
in de
stand
"-V—
"
bij
negatieve spanningen, Het
is
ook mogelijk spanningen
vrij
van aarde
te
meten,
De
ver-
bindingsbeugel tussen de bus sen
BU2
en
BU3
moet
dan
worden
verwijderd,
Het spanningsverschil tussen bus
"0" (BU2) en
het
chassis (BU3)
mag
echter
nooit
groter
zijn
dan
100
V,
Bij
metingen aan
oscillatoren
kan
de
capaciteit
van
het