4 Beschrijving
Trilling: bij het bereiken van de in het beveiligingsapparaat ingestelde
waarschuwingsgrenzen resp. uitschakelgrenzen wordt het waarschuwings- of
alarmrelais uitgeschakeld. Een kortsluiting en een onderbreking aan de analoge
ingang leiden eveneens tot een uitschakeling van het alarmrelais. Opnieuw
inschakelen vindt plaats wanneer de in het beveiligingsapparaat ingestelde waarde
wordt onderschreden.
4.6.7 Fasebewaking
De fasebewaking (L1, L2, L3, FE) is na de start van de motor actief en bewaakt de
fasevolgorde, fase-uitval, fasen-asymmetrie, onderspanning en overspanning. Na de
motorstop is de fasebewaking ca. 2 s gedeactiveerd om onopzettelijke uitschakeling
als gevolg van kortdurende terugloop van de machine te voorkomen. De
fasebewaking kan in het beveiligingsapparaat ook op 'gedeactiveerd' worden
geparametreerd.
Fasevolgorde: de correcte fasevolgorde wordt bewaakt. Is er sprake van een onjuiste
fasevolgorde, dan wordt het alarm uitgeschakeld. Herinschakeling vindt plaats nadat
fouten zijn hersteld en nadat het beveiligingsapparaat is gereset. De bedrijfsmodus
fasevolgorde kan in het beveiligingsapparaat ook op 'gedeactiveerd' worden
geparametreerd.
Fase-uitval: wordt tijdens de totale motorlooptijd bewaakt. Het alarmrelais wordt
uitgeschakeld als een fase 75% (vooraf ingesteld) wordt overschreden, gemeten
vanaf de gemiddelde waarde van alle drie de fasen. Herinschakeling vindt plaats
wanneer de 75% wordt onderschreden, zonder vertraging en zelfstandig (vooraf
ingesteld). De uitschakelwaarde in% en een herinschakelvertraging kunnen in het
beveiligingsapparaat worden ingesteld.
Fasenasymmetrie: wordt tijdens de totale motorlooptijd bewaakt en is de
procentuele afwijking van een gemeten fase, gemeten op de gemiddelde waarde
van alle drie de fasen. De uitschakeling van het waarschuwings- of alarmrelais volgt
zonder vertraging (vooraf ingesteld) bij het overschrijden van de in het
beveiligingsapparaat ingestelde waarde in%. Opnieuw inschakelen vindt plaats
wanneer de in het beveiligingsapparaat ingestelde uitschakelwaarde wordt
onderschreden – vooraf ingestelde hysterese in%, zonder vertraging en zelfstandig
(vooraf ingesteld). De uitschakelwaarde, waarschuwingswaarde, hysterese,
schakelvertraging en herinschakelvertraging kunnen in het beveiligingsapparaat
worden geparametreerd.
Onderspanning en overspanning: wordt tijdens de totale motorlooptijd bewaakt. Bij
het bereiken van de in de beveiligingsapparaat ingestelde waarschuwingslimiet
(limiet1) resp. uitschakellimiet (limiet2), zal het waarschuwings- resp. alarmrelais
worden uitgeschakeld. De herinschakeling volgt bij het overschrijden resp.
onderschrijden van de in het beveiligingsapparaat ingestelde uitschakellimiet
(limiet2) + resp.- vooraf ingestelde hysterese, zonder vertraging en zelfstandig
(vooraf ingesteld). De bedrijfsmodus, limiet1, limiet2, hysterese, schakelvertraging
limiet1 en limiet2 en herinschakelingsvertraging kunnen in het beveiligingsapparaat
worden geparametreerd.
De fasebewaking is ook geschikt voor frequentieregelaarbedrijf vanaf 20 Hz.
4.6.8 Service-intervalfunctie
Het beveiligingsapparaat heeft een functie voor het onderhoudsinterval, die vooraf
is ingesteld. Nadat het instelbare onderhoudsinterval is verstreken, brandt de LED
continu of knippert deze wanneer de machine in bedrijf is. De bedrijfsmodus en het
interval kunnen in het beveiligingsapparaat worden geparametreerd. De
geïntegreerde LED signaleert de actuele status van het uitschakelapparaat
(ð Hoofdstuk 9.1, Pagina 40) .
4.6.9 Ingang stroomtransformator (alleen voor Amacontrol 4)
De stroombewaking werkt in eenfasig met behulp van een externe
stroomtransformator en is nodig om het vermogen te bepalen. De stroom van fase L1
kan worden bewaakt op overstroom of onderstroom.
Amacontrol
19 van 96