98
Telefoon
Op apparatenlijst opgeslagen
mobiele telefoon aansluiten
Kies de gewenste mobiele telefoon
en selecteer vervolgens de optie
Kiezen in het weergegeven menu.
Zodra de telefoonportal de mobiele
telefoon heeft herkend, kan het tot
stand komen van de verbinding wor‐
den bevestigd.
De mobiele telefoon kan via de tele‐
foonportal worden bediend.
Een mobiele telefoon uit de
apparatenlijst verwijderen
Selecteer de gewenste mobiele tele‐
foon in de apparatenlijst. Selecteer
Wissen in het getoonde menu en be‐
vestig de boodschap die verschijnt.
Belsignalen instellen
Druk op de CONFIG-toets.
Selecteer Telefooninstellingen en
vervolgens Beltoon.
Selecteer de gewenste optie.
Een verbonden telefoon instellen
Verschillende instellingen van de mo‐
biele telefoon kunnen in het Telefoon‐
instellingen -menu worden geconfigu‐
reerd, wanneer de telefoon via SAP is
aangesloten.
Beveiligingsinstellingen wijzigen
Druk op de CONFIG-toets.
Selecteer Telefooninstellingen en
vervolgens Beveiliging.
Het beveiligingsdialoogvenster wordt
weergegeven.
Pinverzoek in-/uitschakelen
Selecteer Pincode invoeren Aan of
Uit.
Voer de pincode in van de simkaart
van de mobiele telefoon en bevestig
deze.
Let op
Deze optie hangt af van de indivi‐
duele netwerkprovider.
De pincode wijzigen
Selecteer Pincode wijzigen.
Voer de huidige pincode in. Voer de
nieuwe pincode in. Herhaal de
nieuwe pincode en bevestig deze. Pin
is gewijzigd.
Netwerkdiensten configureren
Selecteer Telefooninstellingen en
vervolgens Netwerkdiensten. Het dia‐
loogvenster voor netwerkdiensten
wordt weergegeven.
Afhankelijk van de netwerkprovider
en de mobiele telefoon zijn er ver‐
schillende opties beschikbaar.
■ Netwerk kiezen: kies tussen auto‐
matische of handmatige netwerk‐
selectie.
■ In wachtstand: gesprek in de wacht
in- of uitschakelen.